dinsdag 22 november 2011

Voor jullie

Ach ja. Soms, ik kan het toch wel op mijn weblog zetten want hopelijk wordt het dan ook door hen gelezen, dan ben je wel teleurgesteld in mensen. Oud-klasgenoten om precies te zijn. Klopt, ik laat niet zoveel meer van mij horen, maar daar ben ik nooit goed in geweest. Is dat erg? Nah, ik weet niet, misschien moet je je het niet zo aantrekken, overtrokken reageren. En het klopt ja, dat ik een vriendin heb, dat is mogelijk, Jelmer. Kun je blij voor mij zijn? Alleen een beetje jammer om dan even later te zeggen dat je mijn energie niet meer waard bent omdat ik niks meer van mij laat horen. Ook hier weer een uitspraak van Jelmer. Dat Ashley daar dan al een tijd geleden achter gekomen was, dat kan mij niet zo weinig meer schelen. Natuurlijk is het jammer hoe dat destijds gelopen is, daar heb ik ook wel spijt van, maar gebeurd is gebeurd.

Toch wil ik er nog het een en ander over kwijt, omdat er dus oud-klasgenoten, oude vrienden (?), zijn die het idee hebben dat ze geen energie meer aan mij hoeven te verspillen. Voorop gesteld, het is jammer dat ik op momenten nog altijd een nieuwsgierig klein kind ben en zelf even op onderzoek uitga, dus dan weten jullie dat ook alvast. Om dan zulk taal te lezen, teleurstellend. Waar voor mij geldt dat ik er nooit goed in ben geweest om contact te onderhouden, zo zou het andersom ook kunnen gelden. Zo zou ik ook kunnen zeggen dat jullie mijn energie niet meer waard zijn, maar dat doe ik niet. Ik denk het niet, integendeel: ik mis de Friese Poort. Wat? Ja, ik mis die inrichting. De mensen die er rond liepen mis ik. Dat zijn jullie dus, voor wie ik dit schrijf.

Inderdaad, ik had al veel eerder contact op kunnen nemen, maar nogmaals, hadden jullie niet hetzelfde kunnen doen? We hebben allemaal de beschikking over Facebook, de e-mail of de telefoon. Oké, ik ga inderdaad mijn eigen weg, net zoals jullie dat gaan. Uit elkaar groeien zou je dat kunnen noemen. Om eerlijk te zijn, zodra ik in januari, februari de kans heb om weer naar school te gaan, de Friese Poort, dan zoek ik jullie op. Laatst heb ik er nog rondgelopen, gesproken met Haje, Iballa, Yorrick, Laura, Rineke, Layla, Tjitske en wie nog niet meer. Weet je dat het vertrouwd voelde om daar rond te lopen? Al vanaf het moment dat ik lijn 310 instapte richting Drachten? Hopelijk is dat toch een keer in je hoofd omgegaan.

Wat mij dan ook teleurstelt in Kitty, een maand geleden was je jarig, ik was niet uitgenodigd, vervelend. Ja, ik had uit mezelf langs kunnen komen, maar het was ook een geschikt moment geweest om weer bij te praten. Oké, we hebben het even kort gedaan, later op Facebook, maar ja, in het vervolg moet ik dat maar meer doen. Ik moest uit mijn dipje komen zei je, destijds stelde ik het niet op prijs. Inmiddels snap ik de reactie en kan ik zeggen dat ik er wel min of meer uit ben gekomen.

Om mij dan toch nog een keer te richten tot Jelmer & Jeroen. Ja, ik ben een ontzettende lamlul geweest net voor het einde van de vakantie, waardoor ik besloot niet mee te gaan naar Lowlands. Stiekem heb ik er wel spijt van, dat ik niet mee gegaan ben. Ik heb er sowieso spijt van dat het zo gelopen is. Ruzie, is nooit leuk en Jeroen, jij merkte toen goed op dat een pauze wel verstandig zou zijn. Ik zeg dat die nu wel lang genoeg geduurd heeft, wanneer pokeren we weer met zijn vieren of vijven? Wanneer zie ik jullie weer, want dat wil ik namelijk ontzettend graag.

Dit is voor jullie, mijn vrienden, toch?

p.s.
Ooit is mij geleerd dat ieder mens, hoe irritant hij/zij ook is of waar hij/zij zich ook schuldig aan heeft gemaakt, de persoon heeft altijd nog iets aardigs in zich en probeer daar dan naar te kijken. Ik doe het wel, want anders zou ik jullie niet missen.


dinsdag 8 november 2011

Stilte

Een oudere man stapt door de deuropening, zo valt te horen aan het belletje dat rinkelt wanneer de deur er tegenaan komt. Hij neemt plaats aan de zwarte bar door op het stalen krukje te gaan zitten, wat bekleed is met een door rood gekleurd leren kussentje. De serveerster loopt in haar blauwe kledij af op de oudere man; hij wil graag een koffie op deze vroege ochtend. De trucker, die aan het andere end zit, heeft lak aan het feit dat het vroeg is. Een groot smerig broodje belegd met veel vlees staat voor hem te wachten tot het verteert in zijn dikke pens. Met zijn smerige en vette vingers pakt hij mes en vork, snijdt het broodje aan en brengt de vork met het stukje brood eraan naar zijn mond. Zijn lippen worden omringd door veel haar. Verwonderlijk is het dan ook niet dat de kruimels in zijn snor- en baardharen blijven hangen. De gele tanden die achter de lippen schuilgaan, malen een keer goed in het rond en vervolgens slikt hij een stukje brood door. Het stuk wat zo-even nog aan zijn vork zat, is weggewerkt. De oude man is inmiddels al halverwege zijn zwarte kopje koffie en krijgt niks mee van het tafereel, hij is verdiept in zijn gazet.

Buiten deelt een jongen de krant uit aan toevallige voorbijgangers – zoals de oudere man. De weg wordt namelijk niet veel gebruikt: het is van bovenaf gezien een met potlood getekende lijn langs een liniaal. Mensen mijden de weg liever, behalve backpackers, truckers en mensen van het relatief dichtbij gelegen dorp. De meesten stoppen hier om iets te eten en een enkele om te tanken bij het krakkemikkige tankstation. En ondanks alles, staat iedere ochtend de jongen te wachten op toevallige passanten die een krant aannemen.

Plotseling komt er een zwarte stationwagen aanrijden vanuit het grijze, mistige oosten. De krantenjongen kijkt verrukt op bij het verschijnen van de wagen. De auto mindert vaart en komt met knisperende banden (door het grind) tot stilstand. Het echtpaar van middelbare leeftijd stapt uit, loopt langs de krantenjongen (en keuren hem daarbij geen blikwaardig), naar de deur en laten het belletje rinkelen. De bruine ogen van de vrouw turen in de rondte; banken met rood bekleed leer wisselen de zwarte tafels af – het patroon verstoort door een einzelgänger die aan één van de tafels zit naast de jukebox –, zwart-witte tegeltjes versieren de grond en rechts is de bar met de trucker, de oudere man en de serveerster. De man, die tuurt met kille blauwe ogen naar de serveerster en haar strak om het lijf gewikkelde werkkleding.

Ze blijven daar bij de ingang staan, net zoals de oudere man blijft doorlezen en de trucker bezig blijft het broodje weg te werken. Alleen de jukebox beweegt: van een liedje met draaideuren als onderwerp naar wellicht de vier bekendste muzikanten van de hele popmuziek. Wanneer de vliegtuiggeluiden dan weg ebben, komt het paar in beweging. Ze nemen plaats bij het raam, vlakbij de einzelgänger en zijn jukebox. Al snel daarop komt de serveerster aanlopen: thee voor de vrouw en koffie voor de man. Op het moment dat de serveerster weer van de tafel wegloopt, rinkelt het belletje. De oudere man is opgestaan van zijn plaats en naar zijn fiets gelopen. Nu fietst hij in westelijke richting en passeert de man daarbij het raam waar het echtpaar achter zit, in de richting van het dorpje en de blauwe lucht.

Ondertussen vang ik op dat het echtpaar daar naar het dorpje onderweg zijn, en ik wil er eerder zijn dan hen. Ik vraag aan de vrachtwagenchauffeur in welke richting hij zo direct gaat: westelijke richting, door het dorpje. Meteen vraag ik om een lift. Hij vindt het goed, als we nu maar wel vertrekken en daar kan ik maar al te goed mee leven. Zo lopen we onder het belletje door, langs de krantenjongen (ik neem het vergeelde papier aan) en stap de truck in. Met brullende pijpen rijden we weg.

Onderwijl is in het restaurant de jukebox gestopt met spelen, omdat de einzelgänger ervandoor ging en de muziek met zich meenam. Zelfs het belletje hangt er nu roerloos bij. Alleen het geslurp van het echtpaar en het diepe zuchten van de serveerster verstoren de beklemmende stilte. Dezelfde beklemmende stilte die de oudere man, einzelgänger en trucker uiteindelijk deden wegvluchten.

donderdag 27 oktober 2011

Terug naar Sam's Town

De avond is al gevallen over het desolate landschap wanneer we aankomen in het stadje waar de wegen bestaan uit zand en kiezelsteentjes en de plaatsing van de gebouwen voor het verloop van de straten zorgt. Het is dat ik weet dat hier het plaatsje te vinden is, een leek zou het niet opmerken door de weinige verlichting. Daarmee staat het in schril contrast met de zuidelijker gelegen stad. Zelfs vanaf hier, mijlenver noordelijker, tekent de gloed van neon en andere lichtbronnen zich af. Het is alsof de zon nog steeds doende is om onder te gaan. Maar de zon is allang onder, dat blijkt niet alleen uit de maan en de sterren die boven mij en mijn vrouwelijke metgezel staan.

Wanneer we het dorp betreden daalt er een neerslachtige sfeer over ons neer. Ik voelde het al aankomen hoe dichter wij het stadje naderden en ik denk ook dat het bij mijn roodharige geliefde het geval was. Het is eenzelfde gevoel als de vorige keer toen ik hier was, alleen mis ik de mensen die ik toen zag. Wellicht zijn ze hun huizen binnen getrokken, mits ze in het bezit waren geweest van een warm onderkomen, want koud is het deze heldere nacht. Al snel besluiten we dan ook maar het café op te zoeken en wellicht een overnachting als dat mogelijk is.

Bij binnenkomst valt mij gelijk het meisje achter de tap op, ze staat glazen te poetsen en bij ons binnentreden kijkt ze op en is haar blik weer smachtend richting mij, en vals naar mijn vriendin. De gitaar die ik toen mocht hebben van haar, nadat ik er mee gespeeld had op het podium hier in het café, hangt losjes over mijn schouder. Ik voel dat ze wil dat ik weer begin, maar de wind is gaan liggen en zegt mij niet wat ik moet doen. In plaats daarvan hoor ik een ergerlijke piep, al sinds het binnentreden van het stadje. De blauwe ogen branden zich in mij; iedere stap die ik zet, volgt zij en wanneer mijn vriendin met haar begint te praten, heeft zij er geen oren naar. Ik vertel mijn metgezel dat ik het wel zal regelen en dat ze maar een tafeltje moet uitzoeken. Met enige moeite weet ik een kamer te regelen, ondanks het onbehagen gevoel dat er onder mijn nuchtere kijk schuilgaat. Ik vrees voor het barmeisje en de gekke dingen die ze wel eens zou kunnen doen.

Op het moment dat ik mij omdraai en naar de wilde haren van mijn vriendin wil lopen, word ik geroepen. In een hoekje kijkt een man van mijn leeftijd vanonder zijn hoed naar mij. Een zwarte hoed, net zoals zijn colbert, overhemd, pantalon en stoffige schoenen. Naast hem staat een western gitaar, ook zwart. Hij komt mij bekend voor en nadat ik het tegen mijn vriendin gezegd heb dat ik een praatje met hem wil maken, neem ik plaats naast de man. In een Australisch accent vertelt hij mij dat hij me de vorige keer zag spelen en wat het deed met het stadje. Het begon te leven en het daaruit ontstane nieuwe leven was niet alleen maar positief. Zo zit de jongen met de grijze wollen sokken nu vast geroest in een donker hoekje van het café met verschillende lege glazen om zich heen. Ieder meisje probeerde hij te versieren, allen mislukten. Nu is hij niets meer van wat hij geweest is. Ik zie hem zitten met zijn sokken en ergens spijt het mij, maar terdege ben ik mij er ook van bewust dat hij er wellicht nog het meeste zelf schuld aanheeft. De man in het zwart zegt mij dat ik niet teveel aandacht aan hem moet schenken.

Wat wel positief is geweest door mijn daden: het spookachtige meisje is verdwenen met een jongen uit de stad van neon. Ze ontmoette hem en is daar gaan leven, al is het leven daar waarschijnlijk nog slechter dan hier. Volgens de man in het zwart is het licht wat wij hier zien alleen maar afkomstig van de buitenste ring van de stad, de rest is overwoekerd en vervallen. Dankzij de verhuizing van het meisje is de stad voor een korte tijd opgebloeid, totdat de dreiging uit het oosten kwam…

donderdag 29 september 2011

Meanwhile, the goats graze

On the foot of the mountain (hill should be the proper name, because you could not name it high nor steep, it was round and full of grass and there was not any trace of trees nor rocks), there was a village – which you could not reach by car neither by another transport vehicle, and so you only could reach by dreaming – there sat a couple on a green bench. The man on one end and the woman on the other end. They were staring at goats, which graze on the other side of the road, behind a little wall made of stones, found ages ago in the grass the animals grazed now.

The man stared at it with a glum face, the eyes were brown and his haircut looked like it was done by a barber who was specialized in cutting soldiers. It was short, very short. He just sat there, in grey coloured clothes, in which you could see an old uniform (it would explain the haircut). The glumly man was not a talker, I could say you, nor he was someone of breathing, at least it looked like he was not. His chest did not seem to go up and down, it was stagnant, like the rest of his body, and that was a shame. Because the woman next to him – if I may so – was good looking, for her age, and yelled silently for attention.

Dressed in proper, expensive looking clothes, she also stared at the goats. Suddenly a farmer appeared with a scythe and started cutting grass. The female eyes did not moved when he appeared, she was focussed at the goats. She also had brown eyes, looked too a bit glum, but with more kindness, on first sight. Also the female had a nice haircut, which gave her flair and so overall you could see she was not from here, but from a foreign country. Too it looked like she was planning to move (again I hear you ask, I do not know), looking at her two big suitcases, but how was she planning to leave? Staring at goats, getting in a trance and disappear from the bench? I would like to give you an answer on that question, but I cannot say if that was here method to leave or not.

Even when the man in the old uniform started to write something down on a paper. It looked like a kind of a letter or a note to someone, meanwhile she did not moved her kind looking brown eyes. The man wrote odd characters down on the paper, finished it with a signature, laid it down on the bench and walked away from the female...

A couple of meters further down the road there was, strange enough, a bus stop with another bench where two people were sitting on, and again it was a man and a female. They looked happier, or at least more loos, and they sat closer to each other.  Which is remarkable, because the man has a big moustache and some not dandy looking black curls. The female is thin and a classic beauty, just like the woman on the other bench. The only thing that matters, are her old and worn-out clothes. But what does it matter if her attention is for the man next to her and he seems to like her? There respectively brown and blue eyes are not looking, better said staring, at grazing goats, but at each other eyes.

Even though they look so different of each other, the two couples, there are two things of which they are not aware yet. Their future children are also in town, at the other end, by the river. The girl with the red hair at the other side and a boy with curls on the other shore. The stream of the water is peaceful, you could easily swim from one shore to another, but as a matter of fact the boy does not dare to swim in water of which he cannot see the bottom. And the girl? The girl does not want to swallow her pride and jump in to the water to reach the boy. She is conservative and thinks the man should take the first step in a relationship, and though the boy is trying to jump in to the water, he is afraid of it. And so they stand there for ages.

Now, I cannot say you if the first couple started to send letters to each other and the second one did live happily ever after, but something in me says it turned out well for the boy and the girl. I might even think they build a bridge to be with each other and they dreamed out to another place far, far away.

dinsdag 13 september 2011

de Eerste Dagen van de Herfst

Het is eigenlijk best wel raar dat ik mij nog goed voor de geest kan halen hoe ik niet hield van de herfsttafels op de basisschool. Dan heb ik het niet over groep zeven of acht, maar verder terug: groep drie tot en met vijf. Later hield ik er ook niet van om op de middelbare school bij biologie te zitten om vervolgens bladeren te verzamelen en te drogen, kort gezegd kun je dus zeggen dat ik niet van de herfst hou. Oké, de bruine, gouden en rode kleuren die afgewisseld worden met het nog weinige groen in de bomen zijn prachtig, vooral als de zon er mooi doorheen komt. Alleen houdt mijn voorliefde voor de herfst daar ook wel op. Nu zijn er mensen die wel van de herfst houden, maar die zijn dan ook gelijk op één hand te tellen. Voor velen, waaronder ik zelf dus, is het ondenkbaar de herfst leuk te vinden; de duisternis kruipt weer langzaam over ons heen, vakanties die afgelopen zijn, stormachtig weer en de depressies die langzaam toe beginnen te slaan bij mensen. We worden weer neerslachtig. Echter, ik zou dat niet moeten zijn.

In maart van dit jaar schreef ik het stuk 'de Eerste Dagen van de Lente', hierin beschreef ik hoe anders die lente begon met relationele problemen bij sommige mensen. De liefde hing niet in de lucht en de neerslachtigheid van de winter bleef maar voortduren. Het begin van deze herfst - meteorologisch zijn we namelijk al begonnen aan dit derde seizoen - is namelijk weer het tegenovergestelde als die uiteindelijk mooie lente. Liefde hangt in de lucht, want ik mag sinds kort zeggen - eindelijk - dat ik een vriendin heb. Daarnaast ben ik begonnen aan een nieuwe start op een nieuwe school, al hoort dit toch wel bij de herfst omdat, zoals ik eerder zei, de scholen weer beginnen. Alleen moet ik nu vrolijk worden van het weer naar school gaan? Een nieuwe school dan, de havo?

Voorlopig antwoord daarop (en dat is onder voorbehoud, want het weer zal zijn invloed hebben): nee. Eerlijk gezegd word ik soms wat depri (eigenlijk gewoon somber, maar het is normaal geworden om depri te zeggen als je niet goed in je vel zit) van de school en zijn leerlingen, en een enkele leraar. Als eerste is daar dat dagelijkse riedeltje van opstaan; ontbijten; op de fiets stappen en op school aankomen, dan ben je er word je door nota bene een leraar over één kam geschoren omdat ik met een koptelefoon op fiets. Ik weet dat dit slecht is, mejuffrouw! Alleen de argumenten die ik geef waarom ik wél uitkijk, vinden geen gehoor. Beetje jammer is het wel.
Wat me dan nog het meest stoort, buiten zo'n (sarcastisch flauwe) lerares, zijn de klontjes, de groepjes. Het is om flauw van te worden. Dan voel ik mij oud en een sentimentele bastard. Wat heeft het voor nut om zo om te gaan met mekaar? Kan het KRO programma Over de Streep niet langskomen en er verandering in brengen? Want om dan egoïstisch te zijn, mijn humeur wordt er niet beter op; ik begin mij af te vragen waarom we zo in elkaar steken met ons kuddegedrag, we zo doen enz. Dan kom je in een negatieve tendens en is het nog lastiger om je plek te vinden tussen die groepen, want dat ga ik maar lekker doen, tussen de groepen inzitten.

Wat de negatieve tendens dan niet verbetert, zijn dwarse schoonouders, waarbij ik vaak, wanneer het mij ter gehore wordt gebracht, tot tien moet tellen. De drang om als een dictator (gezien de achtergrond van mijn schoonouders, niet eens zo'n raar idee) op te staan en men de spreekwoordelijke hersens in te slaan, een schop onder de kont te geven en duidelijk te maken dat we eens lief voor elkaar moeten zijn en elkaar vrijheden durven te gunnen, wordt dan alleen maar groter.

Het is gewoon verleidelijk om ergens links af te slaan, in plaats van rechts. Vanochtend (dinsdag) op de fiets was ik liever rechtdoor gefietst om uit te komen bij het station en de bus te pakken richting Drachten, naar mijn vrienden. Nog groter was de drang om nog verder rechtdoor, door het centrum van Heerenveen, te fietsen en bij het AOC uit te komen. Daar in de schoolbanken te zitten, met ontzettend veel plezier. Niets hoeven aan te horen over visioenen en dergelijke onzinnig praat, mag ik de nuchtere Fries zijn? Nog groter is de drang om weer naar de basisschool te gaan en eikels, kastanjes en andere herfst-spullen bij elkaar te rapen om een herfsttafel te maken, dat nog liever dan een herfsttafel vol met (vaak onnodige) kopzorgen ongewild tentoonstellen.

zaterdag 10 september 2011

De Nachtegaal van Tirolen

Boven aan de hemel geven de beide manen hun blauwe gloed af, het is genoeg om het land beneden de sterren licht te geven. Daarnaast herbergen ze een natuurlijke kracht, het aantrekken van de zee: het getijde is in volle gang en brengt een dichte mist met zich mee, welk al snel het strand kust. De flarden van nevel kruipen gestaag over de duinen in de richting van het achterliggende bosgebied. Daar nestelt de mist zich tussen en aan de bomen, gevolg is dat het groen nu een deken van kleine, lieflijke druppels kent. In één van de bomen hangt een verwaarloosd en gescheurd bloemenjurkje. Ooit behoorde het toe aan een klein persoon van wie de eigenaar van het bos helemaal weg was, althans, dat dacht hij destijds. Nu kijkt er rustig naar zonder aan haar te denken en gaat hij verder met zijn ronde door het woud.

Tijdens de ronde die hij loopt, nestelt de mist zich evenals bij de flora het geval is, op zijn kleren. Het grijze dekentje op zijn kledij, samen met het blauwe schijnsel van de twee manen boven zijn hoofd, zorgen ervoor dat er een spookachtige uitstraling van hem én het bos uitgaat. Al lijkt het hem niet te deren, hij is eerder in een gelukzalige gedachten verzonken - en niet geheel onbelangrijk, hij kent het bos uit zijn hoofd. Zo weet hij dat 'ie de rivier nadert, een leek zou pas over enkele meters het ruisen van het stromende water horen, maar hij ziet aan de omgeving dat het nooit ver meer kan zijn. De rivier meandert tussen het bos door, verder landinwaarts of richting de kust, waar het uitmondt in de zee.

Aan de kant van de rivier ligt een bootje klaar om bevaren te worden door de opzichter. Het is geel van kleur, kent twee roeispanen en een fluisterstille motor, logischerwijs gebruikt hij de laatste. Zodoende vaart hij door de mist, langs de oudste bomen van het bos, van welk de takken vervaarlijk over het water hangen. Als hij omhoog kijkt, kan de man nog net het sterrendek zien, echter wordt voor het merendeel het zicht hem ontnomen door de dezelfde takken als waar hij bij langs vaart.

Tot nog toe lijkt het een doodgewone ronde voor de eigenaar van het bos, maar al snel blijkt dat het een andere avond is dan gewoonlijk. De sterren roeren zich; de witte lichtpuntjes vormen zich tot een vrouwenlichaam en al snel worden de contouren gecompleteerd door de aanvulling van het gezicht, de haren en kleding. Het naakte geheel maakt zich los van het nachtelijke sterrendoek, langzaam dwarrelt de vrouw naar beneden, diep het meest onherbergzame gebied in van het woud. Het is de beweging van de mist die aantoont dat er zojuist een vrouw, althans daar gaat hij van uit, uit de lucht neergedaald is. Vervolgens komt hij al rennend en struikelend in het gebied aan. Onderwijl kwam hij nog een oud, zwart notitie boekje tegen, ook ooit van iemand geweest die hij kende. Hij pakte het op en gooide het achteloos weg de rivier in.

Nu moet hij zich richten op de zoektocht naar de bijzondere dame, wat geen gemakkelijke opgave is door de mist en het feit dat de bomen ontzettend dicht op elkaar staan: dit zorgt voor een nog grotere belemmering van het zicht, maar maakt het hem lastig om zich te verplaatsen. Voorzichtig zet hij stap na stap over een boomstronk of een half-omgewaaide boom. Dan weer klimmend, bukkend of bijna kruipend, hij vordert - of toch niet. In geen velden of wegen is een teken te zien van de madame. Zou hij het gedroomd hebben? De man wrijft maar eens in zijn ogen en geeft een trap tegen een stronk. Hierop volgen woorden die niet bestemt zijn voor kleine kinderen: hij droomt niet.

Na verloop van tijd hoort hij geluiden: stemmen en muziek, liederen waar de eigenaar van houdt. Alleen kan hij zich niet herinneren dat hier iets was, ondanks dat hij dit gebied maandelijks inspecteert. Toch doemen er lichten op in de mist, en een toegangspoort, met daarboven in neonletters geschreven Tirolen. Bij de ingang wacht een jonge vrouw, ze lacht, totdat ze de opzichter aan ziet komen: de blik verstrakt en het prettige dat van haar uitging, is verdwenen. Ze keurt hem geen blik waardig wanneer hij langs loopt, hij haalt achteloos zijn schouders op, het zal hem een worst wezen.

Eenmaal binnen ziet hij een dorp met hippies en andere mensen van wie 'het gewone volk' zou zeggen dat het uitschot is. Ironisch genoeg zijn er wel een paar brave burgers te spotten, maar het klassieke volk zou zich hier nooit vertonen en er op neerkijken vanuit hun hoge bomen. Al snel valt het de man op dat er betaalt wordt met diensten en goederen, en de woningen opgetrokken zijn uit hout van de bomen en het restmateriaal - en toegeven dat is kunstig gedaan. Daarnaast is het allemaal opgefleurd met vrolijke kleuren: rood, geel, groen, blauw, rood - alle denkbare kleuren die mogelijk zijn. Hij kan het niet laten om even te stoppen bij een kraampje dat oude LP's verkoopt, een ietwat mollige man gaapt hem wat aan als hij begint met het doorzoeken van de dozen en kratten vol vinyl. De man vindt niets en gaat weer door met zijn tocht door het dorpje. Normaliter zou hij het niet toestaan, maar men leeft hier één met de natuur - zo lopen verschijnende mensen op blote voeten (of met kleding rond) en midden in het dorp staat de nachtegaal, zoals hij haar liefkozend heeft gedoopt.

Op het dorpsplein schittert ze in de dichte mist, naast het vuur dat de kou uit de kleren van ieder, die in de buurt komt, verdrijft. Voor de opzichter is het echter de Nachtegaal die de kou uit de kleren doet verdrijven. Bedeesd stapt hij af op de vrouw met het rode haar, ze glimlacht alleen maar, doch zingt ze een verleidelijk lied door stil te zijn. Het lied speelt zich af in zijn hoofd en voor zijn ogen verandert alles in een brei van kleuren. Het looptempo wordt haastiger, zijn handen strekken zich uit naar haar zeer vrouwelijke lichaam en wanneer hij tot haar raakt, grijpt hij in het luchtledige. Boven aan de sterrenhemel zijn de lichtpuntjes weer normaal, de mist is verdwnenen, even als het dorp. Op de grond licht een briefje dat zegt: "De eerste strofe heb ik gezongen, spoedig zal ik nogmaals aan het firmament staan. Dan zal ik weer klinken." 

Waarop ik mijn ogen open.

dinsdag 6 september 2011

De Hippie in de Kliek

Gebukt onder lichte zenuwen, fiets ik richting Heerenveen voor een nieuwe start in mijn schoolleven. Alweer zou ik bijna tegen mezelf willen zeggen, al gaat de noemer 'alweer gebukt onder zenuwen ergens naar toe gaan', eerder op, maar dat terzijde. Enfin, de havo riep mij twee jaar geleden al en bleef daarna roepen, totdat ik eerder dit jaar (of vorig schooljaar) de knoop doorhakte en hier gehoor aan gaf. Zodoende fiets ik nu richting het Bornego College om dat te doen, wat blijkbaar perfect bij mij zou passen, afgaande op meningen van mensen uit mijn naaste omgeving - een enkeling denkt dat ik nog een stap hoger zou moeten. Dat geeft een klein (zelf)vertrouwen, en wie mij een beetje kent, weet dat dat wel genoodzaakt is in zo'n situatie. Daarnaast sta ik er zelf ook positief tegenover, anders had ik de keuze niet gemaakt, en om dan tussen de veelal veertien tot vijftien-jarigen rond te lopen... Leeftijd is maar een getal, toch?

Wellicht heb ik dat gegeven een beetje onderschat, althans dat dacht ik toen ik thuiskwam van mijn eerste schooldag, want ik ben nog geen vijf minuten in het gebouw of ik hoor iemand al roepen 'dan ping je haar zo toch even in de klas?'. Moet ik ook nog een omschrijving maken van de persoon, lijkt mij niet. En als ik dan eens om mij heen kijk, dan valt mij op dat ik de enige ben met een hoedje (win!), maar vooral dat de kliekjes wel erg opvallend zijn. Vooral een meisje van, ik schat een jaar of veertien, valt op. Laat ik eerlijk zeggen dat haar uiterlijk alles behalve flatteus is, en dat maakt haar tot een stereotype meisje dat graag bij de populaire - of beter gezegd: de 'knappe' - groep wil horen. Ze draagt een bril, roze van kleur, een te kleine spijkerbroek van waar de kleur compleet vervaagd is en de rugtas heeft ze opvallend laag hangen, want dat is immers stoer. Kijk ik naar hoe ik mijn eigen rugzak heb, normale hoogte, al is het voor hun eerder veel te nerdy. Maar om terug te komen op het meisje, ze staat er constant net buiten en als ik dan later plaatsneem aan de rand van de aula om de introductie van de leerlingencoördinator aan te horen, zie ik hoe ze aan het eind van de tafel zit en mee giechelt, niet wetende om waar ze nu precies om giechelt. Het gaat te ongemakkelijk en onnatuurlijk voor haar. 
Onderwijl merk ik dat het andere eind van de tafel, een drietal meisjes, naar mij kijkt. Eerst kijkt één, overlegt met de andere twee en vervolgens kijken die één voor één, waarop ik de dames aankijk en ze snel wegkijken. Nu ja, mijn types zijn het toch niet, maar dat het nu juist net die moeten zijn... Ik pas. Wat ik sowieso hoor te doen ook.

Kijk ik dan een keer verder in het rond, dan besef ik mij, als iemand die droomt over roadtrips in een Mini, VW-busje, LP's, de jaren '60 en het muzikanten bestaan, dat het allemaal niet mijn types zijn. Mijn hippie inborst wil er iets aan veranderen. Alleen ja, in je eentje iets veranderen, gaat wat lastig en ik neem mezelf wel vaker iets voor en dan komt het er niet van. Zo heb ik mezelf voorgenomen om gigantisch mijn best te doen en even te laten zien wie nu werkelijk de oudste is - en waarom ik de wannabe-nerd op de Friese Poort was. Stiekem zal ik die school wel missen overigens; de chaos, spoorloze leraren, gefrustreerde leerlingen en de hele zooi bij elkaar. Vooral zal ik de mensen missen die allemaal uiteenlopende meningen en achtergronden hadden en dat op totaal andere manieren uitten.

Want mijn eerste dag zit er op en de eerste indruk die daar bij gepaard gaat, voorspelt weinig goeds. Zoals ik eerder zei, het is één grote kliek. Allemaal hebben ze genetische dingetjes gedaan en zijn het klonen van elkaar geworden, tenminste aan de buitenkant en ik zou toch moeten weten dat ik niet zo oppervlakkig moet zijn. Ik hoop dan ook dat ik ongelijk heb en mij zal verbazen over wat mensen verbergen. (Inmiddels heb ik nog iemand met een hoed gezien, maar daar zal ik maar niet meer over zeggen dan het volgende: waarom kocht ik ook alweer een hoedje?) Verder is het wennen en het vinden van leuke mensen waar je goed mee kunt opschieten. Het is vooral nieuw voor mij dat ik bijna iedere les wel hele andere mensen in mijn klas heb, en ook de drukte. Dan mis ik ergens het AOC, die kleine, rustige school waar ik mijn vmbo-diploma gehaald heb. Het was gewoon bijna aandoenlijk met al die boeren (want ook daar was het een kliek), rond stampend en schreeuwend: het ons kent ons gevoel van een dorp. Machtig mooi man! Dat stukje mis ik en die sfeer zal ook wel niet komen, maar sowieso mis ik een stuk sfeer op het Bornego.

Het sterk verouderde gebouw is niet om over naar huis te schrijven: de aula is saai en groot, mist kleur; evenals de binnenkomst bij de kluisjes en kapstokken, daar is het gewoon donker. De lokalen die ik tot nog toe gezien heb zijn wel prima, net nieuw - en al mijn lessen vinden plaats op de begane grond: een gigantische pre!

Al met al is het niet zo slecht en ik weet ook dat het nog gaat veranderen. Het is nieuw, moet mijn plek vinden en die vind ik vanzelf als ik het niet ga overhaasten. Ik kijk er naar uit om morgen weer naar school te gaan, ondanks dat ik dan tot vijf uur moet, maar dan kan ik gelijk wel eens alles echt goed op mij laten inwerken. Met ander woorden: I'm ready to kick some ass!

zaterdag 3 september 2011

Het Zebramevrouwtje

Een overbekend deuntje van een kinderserie, die enkele jaren geleden mede de opvoeding beïnvloedde van een gehele generatie wereldwijd, klinkt wanneer haar telefoon overgaat. Geïrriteerd kijkt ze naar het witte toestel; ze weet wie het is en opnemen zal ze niet. Ze drukt de inkomende oproep weg. Verder rest haar nu niets anders dan met haar bruine ogen het park in te staren en verveeld met haar benen te bewegen, met welke ze over elkaar zit. Eén van de laarzen wipt op en neer, net boven de donkergrijze en vochtige tegels. In de koude miezer regen zit de vrouwelijke adolescent alleen met haar constant overgaande mobiel. De ergernis neemt toe, evenals de woede jegens de beller.

Plots smijt ze de telefoon weg door de regen, ver het park in. Met een zachte plof komt het witte apparaatje terecht op het drassige gras - het heeft dan ook niet meer de kleur wit, maar is besmeurd met donker bruine en groene vegen van de ondergrond. De beller probeerde, tevergeefs, weer de vrouw te pakken te krijgen. Onderwijl de vlucht van het voorwerp is ze opgestoven van het groene parkbankje en beende ze met stevige passen weg. Even later passeert ze een jeugdig en ietwat hitsig stel, daarbij kijkt ze de jongen vernietigend aan met haar anders zo twinkelende bruine ogen, en zwiept een keer met haar evenals bruine haar. De jongen haalt hopeloos de schouders op.

Met iedere stap die ze zet, neemt de woede toe, haar borst begint steeds heviger op en neer te bewegen van de bijna oncontroleerbare ademhaling. Nu is aan alles te zien dat ze kwaad is; de geïllustreerde zebra's op haar blauwe jurkje galopperen met haar mee. De zwart-witte beesten lijken mee te voelen met hun 'baasje'. Onder het lopen komt ze tot de conclusie dat ze de beller nooit meer wil horen, zien of iets hem over wil lezen. Ze heeft de beller verwijderd uit haar geheugen.

Diep in gedachten verzonken, heeft ze niet in de gaten dat ze zonder uit te kijken een zebrapad oversteekt. De antracietkleurige auto, een onopvallende sedan, moet vol in de ankers. Het lukt de bestuurder om op tijd tot stilstand te komen en het Zebramevrouwtje niet aan te rijden. Wel heeft de grijsharige man de claxon ingedrukt en schudt 'ie eens een paar keer met zijn hoofd - en volgen er woorden tegen zijn vrouw die in de passagiersstoel zit en niets anders kan doen dan wat er gezegd wordt, beamen. Onderwijl is de bijna aangereden mevrouw ontwaakt uit haar woedende trance.

Met een ietwat helder hoofd besluit ze naar huis te gaan en niet doelloos door de stad rond te lopen, ondanks dat het weer wat opklaart. Automatisch nemen haar benen de route richting het dichtstbijzijnde metrostation, de zebra's volgen trouw in hetzelfde ritme. Op het station loopt ze langs de man die ze wel vaker op zijn knieën ziet zitten bij een pasfotohokje, opzoek naar muntjes, foto's of wellicht zelfs etensresten - haar zou het niet verbazen. Dan stapt ze het zilver gekleurde vervoersmiddel in; de metro rijdt weg het donker in en nog even is een glimp op te vangen van de teleurstelling die over haar gezicht gaat van het weggooien van haar mobiel.

zondag 7 augustus 2011

De zwarte weduwe en haar eigenaresse

Tegen de groene en verweerd ogende lantaarnpaal staat een oude weduwe geparkeerd. De zwarte fiets kent hier en daar al de nodige roest en de pakjesdrager valt van ellende bijna uit elkaar, maar wordt bij elkaar gehouden door, zou je toch kunnen zeggen, de corrosie. Toch kijkt de fietst iedere keer uit naar het moment dat de zwarte grepen aan het stuur vast gepakt worden door zijn bestuurster, die vervolgens de wielen laat rollen doordat ze met haar voeten stevig op de trappers drukt. Wat zojuist gebeurd is, de eigenaresse met het rode haar heeft het rijwiel even aan de kant gezet en nu staat de fiets te wachten in het druilerige weer tegen een lantaarnpaal. Het voertuig vreest dat hij binnen de kortste keren wordt meegenomen doordat ze het slot vergeten is op slot te doen en zo te midden in een drukke stad is de kans alleen maar groter dat een vreemdeling ermee vandoor gaat.

Alleen hebben de voorbijgangers geen oog voor de fiets en proberen ze ironisch genoeg zo snel mogelijk te voet op hun plaats van bestemming te komen. Bij de voetstappen die ze zetten op het natte trottoir komen iedere keer druppels op de veelal zwart gelakte schoentjes, dit maakt de aanblik van de gezichten van de passanten, die schuil gaan achter paraplu’s en omhoog getrokken kragen, er niet mooier op. Dat het dan eigenlijk hartje zomer hoort te zijn, werkt het humeur niet bepaald in de hand van de inwoners van de stad.

Na verloop van tijd begint het dan echt rustiger te worden op straat en staat de zwarte fiets nog steeds te wachten tegen de lantaarnpaal. De meeste mensen hebben een droog en knus heenkomen gezocht om het avondeten te nuttigen. Zo niet de eigenaresse van de fiets die in een rode jurk met witte banen en ontblote benen (en armen) buiten komt zetten, met achter haar aan een jongeman, gehuld in casual kleding; een kreukvrij overhemd, simpele blauwe jeans en een paar gympen. De fiets vreest ondertussen voor zijn pakjesdrager bij het zien van dit tweetal.

Al piepend en krakend neemt de eigenaresse plaats op de pakjesdrager, het houdt het – vooralsnog. De jongen zet de fiets in beweging en stuurt zwaar, maar behendig over de natte kinderkopjes. Door de verse regen zijn de kasseien verraderlijk glad en dit belemmert hem om de snelheid echt op te voeren, zodoende fietsen ze in een rustig tempo over de boulevard richting het park. Inmiddels begint het te schemeren en is het bijna uitgestorven op straat, dit geeft de bestuurder de kans om zo sierlijk mogelijk van links naar rechts te zwieren over de volle breedte van de weg. Alleen speelt de natte weg nog steeds een belemmering en blijft het bij een met bibberend stuur van links naar rechts sturen en zorgen niet om te vallen. Onderwijl giechelt de eigenaresse nu en dan en houdt ze zich stevig vast aan de jongen, door haar armen om de middel van hem heen te slaan.

Zo rijdt het stel dwars door de stad om aan te komen bij het park, een zeldzaam rustige plaats voor zo’n miljoenenstad. Groene velden strekken zich tot ver uit en onregelmatig zijn er bomen geplaatst waaronder mensen kunnen zitten in de schaduw wanneer het prachtig weer is. De velden met de bomen worden gescheiden door een smalle strook asfalt, waar aan beide weerszijden, regelmatig geplaatst, bloembakken, bankjes en groene lantaarnpalen – waarvan één de gelukkige is en de fiets weer tegenaan gestald wordt – geplaatst. Op één van de bankjes zit een ietwat kleine, jonge vrouw met lang stijl bruin haar, een zwart zomers topje en een blauwe rok met her en der kleine zebra’s erop geïllustreerd. De vrolijke uitstraling die van haar uitgaat, is totaal niet terug te zien in het realistische beeld waarin ze eenzaam op het bankje zit en verveeld op haar horloge kijkt, welke te groot is voor haar pols. Niet alleen kijkt ze verveeld, maar ook met enige droefenis naar het uurwerk. Naast haar ligt een telefoon die over gaat, die ze op 't moment dat deze overgaat kwaad weggooit… ver weg waar ze van hem geen last meer heeft, al is het de vraag maar of hij het daadwerkelijk was. Na nog wat gemompeld te hebben in zichzelf, stapt ze stevig weg met haar bruine lederen laarzen.

Ze loopt het stel voorbij waarbij zij de jongen een vernietigende woedende blik toewerpt, bijna smekend kijkt hij haar aan waarna de jongeman de eigenaresse van de fiets hulpeloos aankijkt; glimlachend haalt ze haar schouders op. Nu de enige nog overgebleven bezoekster vertrokken is uit het park, trekt het meisje hem mee aan de arm, naar een boom waaronder ze beginnen rond te rennen door de zoveelste hoosbui die over de stad heentrekt. Op een gegeven moment komen ze bij het rondrennen elkaar tegen en trekken ze elkaar op de zeiknatte grond, de kleren komen onder de gras- en moddervlekken te zitten. Maar al snel, blijkt dat deze niet lang meer nodig zullen zijn...

zondag 17 juli 2011

1:21

Zwoegend hijs ik mezelf omhoog via de metalen pedalen waar mijn zwarte schoenen in zijn vast geklikt. Het is geen pretje, maar mijn lang gekoesterde droom wordt werkelijkheid. Fietsend een berg omhoog, de beroemde Hollandse weg. Eenentwintig bochten, aftellend tot bocht nummer één die net onder de top verstopt zit. Inmiddels ben ik al bij bocht zeven en besluit ik te stoppen, want ik ben toch in mijn eentje en lig aardig voor op de rest. Wanneer ik om mij heen kijk zie ik aan de buitenkant van de bocht een klein uitsteeksel met een groepje bomen en te midden van de bomen staat een houten picknicktafel rustig te wachten tot de planken beroerd worden door bezwete zitvlakken. De schaduw die de bomen op het asfalt werpen, werken verkoelend en wanneer ik mijn hoofd naar de binnenkant van de bocht draai, de rechterkant, zie ik een kerkje. Het staat net wat hoger dan de binnenkant van de bocht, om de voornamelijk houten kerk liggen grafstenen van de overledenen van het nabij gelegen dorp en bovenaan de toren hangt de bel die wordt geluid door een Nederlander die hier enkele jaren geleden binnentrok. Zo heb ik ooit eens gezien op de Nederlandse televisie. Achter de kerk reist de berg nog verder omhoog, steiler dan de weg en begroeid met naaldbomen die de nodige zuurstof afgeven aan mij, de wielrenner. De ijverige wielrenner die deze berg bedwingt, zoals duizenden met hem ieder jaar doen. Voor mijn part heb ik hier lang genoeg bij het witte met rode en blauwe letters versierde bordje - waar de naam opstaat van een oud-wielrenner die ooit hier op deze mythische berg als eerste boven kwam tijdens le Tour de France - gestaan.

Ik treed in de voetsporen van deze wielrenner van wier ik de naam niet eens onthouden heb, maar wel opgeslagen staat in mijn mobiele telefoon waarmee ik een foto van het bordje heb gemaakt. De kwaliteit is er niet naar, maar de herinnering is vast gelegd. De gedachte wordt al snel weer verdrukt door het gegeven dat ik weer aan het stoempen ben op de fiets; omhoog, de lichtste versnelling en in een vervelend zwaar ritme omhoog zwoegend. Na een paar honderd meter en enkele minuten kom ik aan in het tweede dorpje dat aan de enige weg ligt die naar boven leidt en men zegt wanneer je dit dorp haalt, de top ook zal halen. Een opluchting, maar de pijn wordt er niet minder door. Stevig blijf ik doortrappen totdat ik moet stopen voor een stoplicht omdat ze bezig zijn met de weg en er alleen maar eenrichtingsverkeer mogelijk is. Het haalt me uit mijn ritme waar ik net weer in gekomen was. Gelukkig hoef ik niet lang stil te blijven staan en vervolg ik mijn weg al weer snel op de zilverkleurige fiets met de zwarte van koolstofvezel vervaardigde voorvork. Origineel is die niet, gisteren is deze er op gezet door de snel werkende Fransen nadat ik over de kop was geslagen met de fiets. Gelukkig hield ik er geen ernstige verwondingen aan over en kon ik vandaag weer omhoog fietsen tegen een berg op. Verklaar me voor gek maar ik geniet hier van het pijn lijden en fiets alles van het afgelopen (school)jaar eruit.

Inmiddels ben ik een niet meegetelde bocht doorgefietst en verlaat ik het dorpje alweer. Hier gebeurt – op dit bijna smeltende asfalt, midden op een berg in Frankrijk, met aan mijn rechterzijde bos en linkerzijde een diepe afgrond – iets bijzonders. Opeens komen de gezichten en namen van familie en hele goede vrienden in mij op en vullen ze mijn reserves aan door de gedachte dat ze bij me zijn. Ondertussen zitten zij in de schoolbanken duizend kilometer verderop zichzelf te vervelen en ik maar stug door fietsen op onder andere de gedachten van hun. Van de mensen van wie ik liefheb. Ik hier, in mijn korte fietsbroek, zwart gekleurd en veels te strak rond je lichaam zittend met bijpassend blauw wielershirt, met korte mouwtjes, dat ook te strak zit. De zakjes gevuld met repen en andere middelen die mij moeten helpen omhoog te komen. Hier moet ik op eens denken aan de mensen van wie ik hou.

Het klinkt wat klef, maar ik herinner mij het boek ‘De nieuwe fiets’ van journalist, programmamaker en wielerliefhebber Dirk Jan Roeleven. Deze laat in Italië een klassieke racefiets maken – als gevolg van een jaren oude belofte tegenover de fietsenmaker. Vervolgens rijdt hij deze van Villar San Costanzo (het dorpje waar de fietsenmaker zit) terug naar Amsterdam, waar hij woont. Op de wegen van de grote bergen in de Alpen moet hij ook denken aan zijn overleden vader en een overleden collega, aan dierbare mensen. Geheel vreemd is mijn gedachte dus niet. Overigens dacht ik niet aan meneer Roeleven tijdens mijn beklimming van de Alpe d’Huez.

Stuwt mij de gedachte aan dierbare mensen mij tot grotere hoogtes? Ik zit met mijn hol open te rijden, maar ik rijd nog en dus zal het wel helpen. Bocht na bocht werk ik af, tot ik op een open stuk kom en  ik de route voor me uit kan zien liggen, wat erg demotiverend werkt, al komt het uitzicht langzamer dichterbij en zie ik andere mederenners waar ik mij op kan concentreren om naar toe te fietsen. Meter voor meter kruip ik dichter naar de top, onderwijl wordt ik in een bocht gefotografeerd en krijg ik een kaartje in mijn handen gedrukt, op het kaartje staat een code waarmee ik online de foto’s terug kan bekijken. Onderwijl loopt de Fransoos terug naar zijn tuinstoeltje aan het begin van de bocht en wacht tot de volgende fietser voorbij komt. Op dat moment maak ik de man voor van alles en nog wat uit dat hij daar rustig kan wachten – en ik niet.

Even later zie ik politiemensen een wat oudere wielrenner omringen en komt van boven een ambulance met toeters en bellen aanscheuren, ondertussen word ik weer gefotografeerd en krijg ik een nieuw kaartje in mijn handen gedrukt, al heb ik meer oog voor wat er daar langs de weg gebeurd – zodoende lijkt het of ik rechtstreeks in de camera kijk. Bij thuiskomst vallen beide foto’s tegen, al sta ik nog zo mooi op de pedalen.

Eindelijk kom ik dan het laatste dorp binnen en is het nog een klein stuk naar de top, in het dorp zitten verscheidene wielrenners op het terras en kijken ze toe hoe ik rustig voorbij kom fietsen. Onder het beroemde tunneltje door, nog een keer linksaf en daar zie ik dan de streep liggen. Aangekomen bij de streep moet ik denken aan Drachten, even doods, verpauperd en simpel. Alleen een houtenbordje met een gele illustratie en in blauw geschreven letters Arrivée geven aan dat het hier om de eindstreep gaat. Ik kijk op mijn klokje en zie dat ik mijn doelstelling heb behaald, in anderhalf uur de Alpe d’Huez bedwingen. De uiteindelijk tijd is 1:21.

vrijdag 8 juli 2011

de Eenzame Boom

Eenzaam staat de boom langs het spoor, aan de rand van een groen weiland. Waar deze lap grond anders zo vruchtbaar zou zijn, zoals de naburige weilanden, is deze met niet meer begroeid dan gras – en een boom. Tussen het gras probeert iets te ontkiemen, maar dit wordt tegenhouden tijdens het bloeien door angst. Angst voor die eenzame boom.

Zijn wortels strekken zich tot ver onder de grond uit, smoort de zaden en geeft ze geen kans. Hoe vaak de zon schijnt, de regen neervalt en de wind waait; te alle tijde is ’t in het voordeel voor de boom. Wanneer er dan toch één probeert door te komen, schudt hij zijn bladeren uit. Het bladerdek valt over het gras en belemmert de prachtige bloemen in de dop het nog meer om te bloeien.

De eenzame boom torent boven het land uit. Eenzaam, maar volgens zijn wil. De zilte zeelucht deert hem niet, hij voedt zich ermee om de anderen het leven zuur te maken. Daar slaagt hij in, wat hem niet tevreden stel; hij gaat door met vervaarlijke heen en weer zwaaien, het lozen van zijn bladeren en takken. En uiteindelijk zal de zon, de regen en de wind vat op de eenzame boom krijgen, zullen de bloemen doorkomen en de wortels breken, en eindigt de boom daar waar hij niet wil wachten. Op de kant, op het spoor.

maandag 4 juli 2011

Tot na de storm

Donkergrijze wolken komen aandrijven vanaf zee, langzaam glijden ze voor de zon en werpen ze hun gigantische schaduwen over het glooiende land, bestaande uit groene, ongerepte heuvels. Ertussendoor meandert een grijs lint van asfalt. Een meisje maakt gebruik van de weg met haar fiets om op tijd aan te komen op haar bestemming, maar de wind – die gepaard gaat met het naderende onheilspellende noodweer – weerhoudt haar daar van. De eerste druppels vallen al op haar donkerblonde haar, de glazen van haar zwarte bril en het stalen ros waarmee ze zich verplaatst. Binnen de kortste keren plenst het en is de weg verandert in een glimmend zwart, verraderlijk glad lint. Haar kleren zijn doorweekt en het haar hangt troosteloos langs het gezicht, waarop rode blosjes zichtbaar worden van de inspanning die ze levert.

Van het ene op andere moment stopt ze met fietsen en staat ze in haar eentje op de weg. De wolken die langzaamaan nog donkerder worden, drijven door, eindeloos verder over het groene land – en ergens in het landschap brengt iemand muziek voort. Klanken die perfect samengaan met het hele beeld van het troosteloze weer en een al even troosteloos meisje. Ze besluit over het stenenmuurtje, dat aan weerszijden van de weg staat, te klauteren en vervolgens te beginnen aan een lastige klim van één van de heuvels. Nu en dan kan ze haar voet op een stevige ondergrond zetten, op een uitstekende rots, maar grotendeels is het glibberen en glijden over het natte gras, wat daardoor langzaam verandert in een kleine modderpoel. Uiteindelijk bereikt ze de top, met besmeurde gezichten, handen en kleren als gevolg.

Bovenop kijkt ze uit over toppen die elkaar afwisselen en naadloos in elkaar overlopen, zo nu en dan worden de groene lappen onderbroken door een stenenmuur om de weilanden van de agrariërs duidelijk te maken. Ondertussen trekt het dikke gordijn van regen verder en met moeite, ook belemmerd door het beperkte zicht van haar beslagen bril, kan ze verderop in een dalletje haar dorp onderscheiden. Oude krakkemikkige huisjes die na al die jaren nog steeds weerstand bieden tegen het wisselvallige weer. Ondanks dat de woningen niet meer in goede staat verkeren, kunnen ze makkelijk rondkomen en hebben ze verder niets te klagen. Hetzelfde geldt voor de rest van het dorp, waarin al het nodige te vinden is; een supermarkt, een  postkantoor, de dokter en nog enkele minder relevante zaken. Ook is er een leegstaand huisje wat vaak gebruikt wordt als atelier of oefenruimte. Het meisje gebruikt het als atelier om haar dromerige hersenen vrijbaan te geven, thuis wordt dat ingeperkt door haar ouders die liever zien dat ze ijverig werkt aan haar studie, dan haar echte passie. De oefenruimte is voor drie vrienden van haar, drie jongens die hun eigen folk muziek maken met behulp van een gitaar, banjo en mondharmonica. Alle drie zijn ze in staat ieders instrument te bespelen en ze zijn druk doende om eigen nummers te schrijven. Meestal geïnspireerd door het ‘eenzame’ leven hier tussen de heuvels, een enkele keer door een tekening, schilderij of foto van haar hand.

Ze heeft ook een vermoeden van wie de muziek afkomstig is, die ze hoorde en een voor haar geldige reden gaf om de heuvel op  te klauteren. Wanneer ze zich omdraait, ziet ze op de heuvel naast haar de drie jongens met de rug naar haar toe gekeerd staan. De gezichten staan in de richting van waaruit de storm afkomstig is. Zoals het groepje wel vaker doet wanneer het slecht weer is; voor inspiratie, om te oefenen en om het echte gevoel wat hun nummers uitstraalt mee te kunnen nemen wanneer ze op een groot podium mogen spelen. Maar te alle tijde zal het weer hun belangrijkste, mooiste en meest dierbare publiek zijn wat ze kennen. In een straf en strak ritme bespelen ze de instrumenten, de muziek weerklinkt en echoot na tussen de heuvels. Dankzij de wind zullen de echoën nog zachtjes te horen zijn in het dorpje. Met deze gedachte glijdt ze van de heuvel, klimt over het muurtje en stapt op haar fiets om de rit te vervolgen met hernieuwde krachten, dankzij de folk van haar vrienden. Aangekomen in het dorp begint de regen langzaamaan minder te worden en hoort ze luid en duidelijk de muziek van de drie jongens. Ze kijkt eens achterom en ziet hen in de verte staan op de heuvel waar ze zullen doorspelen tot na de storm.

zaterdag 11 juni 2011

De Droom

Ze ziet hem al aankomen in een grijze trui met de mouwen opgestroopt en de camera in de hand. Hij is nog ver weg en naar verwachting zal dat ook nog wel even zo blijven, de grijze massa is daar opgehoopt en tot stilstand gekomen, en hij zit er midden in. Even denkt ze dat hij haar zag staan en snel kijkt ze, verlegen als ze is, naar haar flyers die ze in de hand houdt. Eigenlijk hoort ze deze uit te delen; maar niemand neemt ze aan, hoe lief ze ook kijkt met haar donkerbruine ogen en hoe vrolijk ze ook glimlacht met haar nagenoeg witte tanden. Ze staat daar maar en kijkt dus weer naar links of ze de jongen met de krullen en camera ook ziet. Warempel, daar ziet ze een stukje grijze mouw naderen! Haar handen beginnen heviger te trillen en weer kijkt ze weg. Ze voelt zijn ogen, hij kijkt echt naar haar en wanneer hij passeert, laat ze het na om één van de gekleurde papiertjes, die ze nog steeds in haar trillende handen houdt, te geven. Dom, denkt ze bij zichzelf, maar misschien komt hij ook wel niet uit hetzelfde land, met al deze toeristen is de kans immers gering.

Tot haar opluchting neemt de jongen, samen met nog twee andere jongens, plaats bij de broodjeszaak naast haar. Zo blijft hij aanwezig doch heeft ze het onplezante gevoel dat hij staart, zelfs als hij een broodje haalt – zo ziet ze in één van haar spaarzame blikken die ze werpt. Na wat een eeuwigheid lijkt te zijn, vertrekken de jongens. Ze zal hem nooit meer zien, maar gelukkig is het gezicht met de waanzinnige, bruine krullen en de ogen in dezelfde kleur, op haar netvlies gebrand. Ze blijft te midden van de grijze massa alleen achter in haar oranje bloemenjurkje, waarvan de print zwart getint is. Haar handen, met de flyers nog in de handen, schokken nog enigszins na van het warme gevoel toen hij aanwezig was.

Dankzij het warme gevoel droomt het meisje weg te midden van de grijze massa, waar in zij wel opvalt met haar kleurrijke jurk. Ze ziet een beeld van hun tweeën tijdens het festival wat ze volgend jaar wil gaan bezoeken. Een groot grasveld gevuld met een mensenmassa waarvan meer dan tweederde een roze hoedje draagt en waarin hij de tendens breekt met zijn o zo bekende zwarte hoofddeksel. Aan beide weerskanten van het grasveld staan twee podia. Eentje wordt gebruikt door haar favoriete zangeres met het blonde krullende haar en samen kijken en luisteren ze gearmd toe naar haar optreden. Zelfs het wisselvallige weer kan er geen afbreuk aandoen, het maakt het juist in haar ogen romantischer, samen in de zachte modderige ondergrond. Haar natte, oranje jurkje plakt helemaal tegen haar lichaam, maar het deert haar niet zolang ze samen met hem is.

Het beeld verandert weer; ze lopen samen door haar dorp naar de speelplaats, in de richting van de grote schommel waarvan het uiteinde op een spinnenweb lijkt, gemaakt van touw. Zij neemt links plaats en hij komt rechts naast haar zitten. Hij zal het zetje moeten geven met zijn langere benen, haar korte beentjes kunnen de ondergrond net niet aanraken. Hij lacht er om en vindt het een bepaalde charme hebben, niets lijkt hem te deren. Wat zij als een onvolkomenheid ziet, vindt  hij mooi, schattig of lief. Vice versa geldt het overigens ook: waar hij over de dingen inzit, kijkt zij er met een vrolijke blik tegenaan.

Samen liggen ze op de schommel, oogleden naar beneden en elkaars hand vast gepakt. Het trillen van haar hand is opgehouden, een medicijn is ervoor gevonden. Met haar ogen dicht komt ze helemaal tot rust en droomt ver weg, terug naar de realiteit. Ze opent haar ogen en kijkt eens om haar heen; de massa sleept zich nog steeds voor, niemand neemt haar flyer aan en de jongen met de waanzinnige krullen is verdwenen. Er is een niet te overbruggen afstand tot stand gekomen, maar zij weet ook dat je altijd hoop mag blijven houden. Daar zo staand in haar oranje bloemenjurkje, blijft ze ook uitkijken naar het moment van weerzien, en dan zal ze hem wel een flyer aanreiken.

maandag 6 juni 2011

Stalker

De paarse schooltas vol gestoken met buttons van zijn favoriete muzikanten, valt met een zachte doffe dreun neer op zijn bed. Het meubelstuk, waar hij zijn nachten in doorbrengt dromend over dat ene meisje, wordt omringd door posters van games, tv-series en andere dingen die je tegenkomt in de kamer van iemand die niet van zijn leeftijd is – maar net wat jaartjes jonger. Op het bureau staat de hypermoderne laptop met een zoemend geluid te draaien, het beeld nog op zwart, stand-by, maar daar zal snel verandering in komen met één druk op de knop. Het witte logo achterop licht op en op het beeldscherm verschijnt een beginscherm.

Op het bureaublad staan enkele icoontjes van de laatste computerspellen, maar de meeste spellen speelt ‘ie toch het liefst op zijn grote breedbeeldscherm in de hoogste kwaliteit. Zodoende klikt hij snel door om toe te komen aan wat zijn portie dagdromen is; het internet wordt opgestart. Wat hij als eerste ziet zijn de tien best bezochte webpagina’s, allen hebben ze één ding gemeen: en dat is dat ze gaan over het meisje waar hij ’s nachts van droomt. Niet iedere avond, maar er zal hoogstens één avond in de week zijn dat hij niet over haar fantaseert.

Zij met de diep bruine ogen en het lange steile, donkerbruine haar dat tot over haar schouders valt. Klein van stuk, maar ze zeggen klein is fijn toch? En zo is het maar net, denkt hij bij zichzelf. Kwijnend kijkt hij toe, denkend over hoe hij bij haar is en haar aankijkt in de chocolabruine ogen. Om op te eten zijn ze. Evenals de rest van haar lichaam. De hormonen slaan op hol, de opwinding stijgt, en zoals ieder keer volgt er een niet tegen te houden erectie.

Door de beeldhoek van zijn laptop valt een reflectie van zijn gezicht, dat vol verlangen staat, te ontwaren; zijn bruine ogen versmelten in zijn gedachten met de hare. Waar de erectie voor hem nog zichtbaar is, bekruipt hem het gevoel zoals dat ook altijd komt met het lid dat stijf omhoog staat. Een gevoel van machteloosheid, dat hij haar niet te pakken zal krijgen waar anderen dat wel doen. Zoals dat misselijke Friese figuurtje met zijn debiele hoedje. Hij is jaloers, op hem; dat hij enigszins wel dat contact heeft en hij niet. Zijn korte bruine haren staan toch veel chiquer dan de losbandige en naar rock ‘n roll neigende krullen van dat gespuis. Belachelijk is het. Met een vuist op het bureaublad, dat bezaaid ligt met de laatste kaartjes van pretpark bezoeken, probeert hij zijn toenemende frustratie in toom te houden.

Hij zal haar hoe dan ook te pakken krijgen. Zijn kleine altaartje ligt bezaaid met plannen om dat doel te verwezenlijken. Op weg naar school, op weg naar het werk, op weg naar huis en op weg naar vriendinnen. En zelfs, mocht het voorkomen, op weg naar het noorden. Eén uitdager heeft hij al uitgeschakeld, dat misbaksel van een surfer. Dat stoere mannetje heeft hij duidelijk gemaakt dat hij niet verder moet gaan met zijn versierpogingen.

De schooltas wordt opgepakt, leeggehaald en de benodigde spullen om de laatste concurrent ‘uit te schakelen’ worden er in gedaan. Wanneer dat gelukt is zal hij proberen haar voor eens en voor altijd het hof te maken. Mocht ze het niet willen, dan heeft hij zich daar bij neer te leggen, maar hij zal niet stoppen voordat hij het minstens honderd keer geprobeerd heeft. Of een naar zo lang gesmachte kus op zijn lippen heeft gevoeld. Pas dan, zal zijn erectie afnemen.

zaterdag 4 juni 2011

de Wolk

Groene velden strekken zich onder me uit; kaarsrecht en nu en dan onderbroken door opgedroogde slootjes, liefkozend greppels genoemd door de nuchtere mensen hier. Kijkt één van deze, vaak, agrariërs omhoog, dan ziet hij vage grijze slierten die afsteken tegen de blauwe en roze gekleurde achtergrond. Verderop zijn de eerste stralen al te zien van de grote oranjebol, welke zorgt voor de dromerige kleur in de lucht. Rustig drijf ik verder, peinzend of ik het dan wel of niet haal voordat de regen me opslokt – of dat ik zelf de regen ben.

De weilanden maken plaats voor huizen. Rode en zwarte daken wisselen zich af in een labyrint dat omsloten en verbonden wordt door zwarte linten. Nu en dan beweegt zich iets voort over het zwarte, zo is te zien aan de reflectie die veroorzaakt wordt door de vuurbal die nu in zijn geheel zichtbaar is geworden. De sterren die zojuist nog boven mij te zien waren zijn al vervaagd.

Onder mij wordt het beeld steeds grilliger en afwisselender. Van dorp naar stad naar gehucht en weiland. Bonte kleuren, zwarte en witte stipjes, het is er allemaal. Het enige dat constant blijft, is het vlakke van het land waar ik boven zweef. Ik drijf steeds zuidelijker, en ook steeds lager boven het waterpas droog gelegde land. Het zal niet lang meer duren en ik wordt opgelost door de wind en het water dat zo meteen los laat.

Langzaam doemt er een klein dorp, zeg maar gerust een gehucht nadat ik er boven zweef, op. Een jongen – zo lijkt het – wacht zittend op de grond bij de bushalte. Boven mij geven donder en bliksem een teken om het los te laten boven het wilde hoofd van de mannelijke figuur. Het regent, ik los op en verschijn in de verbeeldingsdrang van de jongen. Het licht verdwijnt en het gapende gat tussen de lucht en de jongen is niet meer te zien, tussen hem en de zon is vervaagd. Hij ziet duisternis aan het einde van het licht.

dinsdag 24 mei 2011

Sam's Town

Uitgeput kom ik aan in de op het eerste oog verlaten nederzetting, achter mij zijn de heuvels nog zichtbaar vanwaar ik de verzameling huizen zag staan. Op het eerste zicht lijkt het een spookstad zoals je die hier in deze streek wel vaker tegenkomt. Toch bekruipt mij het gevoel, anders dan bij de andere dorpjes, dat ik hier niet alleen ben. Desolaat kun je de plaats gerust noemen; zandvlaktes die het gehucht omringen en tussen de huizen doorgaan en zodoende de functie van straat krijgen. De hoofdstraat bestaat daardoor uit niets meer dan kiezelsteentjes en wat los zand; geen bestrating, geen bewegwijzering en geen strepen.

Wanneer ik langzaam door de hoofdstraat loop om de kleinste details in me op te nemen, zie ik even verderop twee mensen lopen. Er is dus leven hier, zoals mijn voelsprieten al aangaven, maar ze merken mij niet op wanneer ik hun benader. Ze kijken glazig door me heen; het meisje met diepbruine ogen, onderwijl gearmd met de jongen die dezelfde glazige blik kent, en toch komt hij erg zelfverzekerd over. Iets dat ik mis en op de een of andere manier juist nu pijnlijk hard aankomt, wanneer ik de jongen 'aankijk'. Ik merk dat ik niet voor hun besta, daarnaast heeft de wind - die gepaard gaat met een duidelijk hoorbaar gefluit - geen vat op ze, het bruine lange haar van het meisje hangt er roerloos bij. Ze doen me denken aan geestverschijningen, al lijken ze niet doelloos rond te dwalen, maar hebben ze juist iets voor ogen.

Dat kan niet gezegd worden van een ander persoon, een ietwat ouder uitziende jongen, die schaapachtig uit zijn ogen kijkt. Zijn schouders hangen er treurig bij, het valt mij nog mee dat hij zijn hoofd niet naar de grond heeft gericht. In dit desolate landschap zou hij niet opvallen, mits hij geen totaal misplaatste grijzen wollen sokken droeg, met daarboven een beige-kleurige korte broek. Zijn handen gaan schuil in de korte broek en  na mijn weten knijpt hij ze fijn van de zenuwen, en anders zijn ze wel klam door dezelfde zenuwen zonder het dichtknijpen. Waarom? Weer weet ik de vinger niet op de zere plek te leggen, het is net als dat gevoel dat ik had toen ik het gehucht binnen wandele.

Uit nieuwsgierigheid besluit ik dan maar mijn gedachten te verzetten en te kijken in de richting naar waar de verward ogende jongen kijkt. Aan de andere overkant zitten twee meiden op de houten veranda, die bij nadere bestudering totaal verrot is door het zand dat opstuift door de wind. Nog steeds is ook het fluiten te horen, al klinkt het nu meer als een schreeuw - een kreet die uit het diepste van je ziel komt wanneer het allemaal niet loopt - en als ik zo de omgeving bekijk, schreeuwt één van die meiden. Al lijkt niemand het te horen, behalve ik. Ook niet de kleine grote vriendin van het meisje dat schreeuwt. Beide kennen ze dezelfde innerlijkheden, al leiden ze twee totaal verschillende levens en gaan ze gehuld in een ander lichaam - waardoor de een haar ziel meer verscheurd is, dan de andere. Beide zijn ze klein en opvallend; de één door haar opvallend korte lengte, de ander - degene van wie de de schreeuw afkomstig is, denk ik - door haar haardracht. De onhoorbare kreet gaat door merg en been, en leidt mij naar de kroeg.

De kroeg is bijna verlaten, de enige aanwezige is het meisje dat achter de bar staat met knal blauwe ogen die in de duistere ruimte zeker opvallen. Ze komen mij daarnaast vaag bekend voor. Het barmeisje poetst wat stoffige glazen, totdat ik binnenkom; ze stopt met haar bezigheid en kijkt met een groot verlangen naar mij in haar ogen richting de ik-persoon in dit verhaal. Aangezien ik niets anders bijzonders zie, kijk ik terug en geef haar een kort knikje.

Na mijn korte groet, loop ik ook maar meteen in de richting van de bar; mijn voetstappen weerklinken op de houten vloer. Halverwege wordt mijn aandacht getrokken door een klein podium met een gitaar. Ik vraag aan het meisje of ik mijn gang mag gaan, ze antwoordt met een hunkering in haar stem dat het goed is. Weer hoor ik de kreet en deze keer fluistert het in mijn oren wat ik moet spelen. Geweldig gitaar zingen en spelen kan ik niet, niettemin pak ik het instrument op en zet het nummer in. Op het moment dat ik dat doe, lijkt er leven in de brouwerij te komen. Het barmeisje schuifelt langzaam naar me toe en onderwijl komt het stelletje van eerder binnen. Bij het naar binnengaan vergeten ze de deur te dicht doen, waardoor ik zicht heb op de hoofdstraat. Zo zie ik dat naast het kleine meisje de jongen met de grijze wollen sokken zit, in plaats van de grote kleine vriendin. Zij zit binnen in het café te genieten van dat alles wat er gebeurt, net zoals ik.

Uiteindelijk komt er een einde aan de muziek en vraag ik aan het barmeisje of ik de gitaar mag houden, ze knikt hevig en kijkt me onderwijl zwoel aan met haar prachtige blauwe ogen. Ook het donkere haar valt mooi langs haar haar hoofd - waar kleine sproetjes op te ontdekken zijn - tot net over haar schouders. Maar hoe knap ze ook is, de gevoelens zijn niet wederzijds. Dus met een oprecht dankjewel voor de gitaar, verlaat ik de kroeg om verdere problemen met haar te voorkomen.

Eenmaal buiten, terug op de hoofdstraat, zie ik dat de twee samen - de jongen met de grijze wollen sokken en het meisje met de bijzondere haardracht - op de veranda zitten: arm in arm. Ik stap met een tevreden gevoel het gehucht uit en vervolg mijn reis. Pas wanneer ik al een tijd uit het gehucht ben en het nog maar een schim is aan de horizon, merk ik op dat, toen ik de muziek inzette, de wind is gaan liggen.

zondag 22 mei 2011

't Hoedje

En op het einde, eindigt ‘t Hoedje met dat waar ‘t Hoedje niet mee wil eindigen
Maar het verlangen naar ‘t Rode is te groot
‘t Rode is te aanwezig om niet niet te negeren

Nadat ‘t Rode ‘t Hoedje verliet
 ’t Rode in de kleur van het Bruine vertrok
Wist ’t Hoedje, ’t Zwarte, niet wat het moest

‘t Bruine wist ‘t Hoedje op het hoofd te laten zitten:
‘t Bruine was als;
een muur;
een grens.

En zodoende:
zweefde het daar sierlijk in het rond;
zweefde het daar zorgeloos in het rond;
zweefde het daar energiek in het rond.

Maar ook:
blind;
voor de begrenzing van de muur;
voor de overschrijding van de grens.

Nee, deze keer overschreed ’t Hoedje eens niet de grens;
het was de grens die oploste;
het was het Bruine dat vertrok.

Ja, ’t Rode in de kleur van het Bruine verliet en vertrok naar Dichtbij;
het vertrok van ‘t Zwarte naar het diepere Rood.

Liet ’t Hoedje ronddolen;
het schreeuwen.

Geluidloos

Niemand die ‘t Hoedje hoorde;
Vooral ‘t Bruine niet.

Onbegrensd door ’t Grijze doolde ’t Zwarte rond
En in dat grijze gaf ‘t Hoedje ’t Rode opnieuw een gezicht
Het verkeerde gezicht;
’t Blauwe gezicht.

’t Hoedje zoekt nog steeds:
maar hoe kan ’t Hoedje dat vinden wat hij wil
als het niet weet wat het moet zoeken?

Misschien hoort ’t Zwarte wel thuis in 't Grijze
Net zoals de Anderen
Is dat zijn thuis
Zonder ’t Rode, zonder iedere kleur.

maandag 16 mei 2011

Het lied van Caledonia

De wind beukt als een dolle Highlander tegen de voordeur aan, de bomen zijn wortels worden bijna ontrukt uit de groene drassige aarde. De piepende achterdeur, het ruizen van de bomen, de golven die omhoog beuken tegen de rotswand en de huilende wind zorgen voor een meedogenloos en duister concert. Het is afgestemd op elkaar, het speelt met elkaar. Verderop in de straat brand een flakkerend licht, het bordje aan de muur met het opschrift Scotch Whiskey, Pub waait gevaarlijk heen en weer. Het gelach is de zang en het geroezemoes is de lichte bas van de het onheilspellende concert. De tint wordt hierdoor nog duisterder, de mensen binnen lijken te genieten van het zingende en spelende natuurgeweld buiten.

Ergens op een klif net buiten het dorp staat een oude boerderij, nu is het een pittoreske woning die weer helemaal in het beeld van het land past. Niet meer vervallen of krakkemiekkerig, maar opgeknapt en schoon. Twee jaar geleden trok er een Nederlander in. De mensen in het dorp wisten niet wat ze er mee aanmoesten, Davy Jones of The Flying Dutchman werd hij al genoemd. Wat moest hij op die gevaarlijke klif? Dat huis zou binnen de kortste keren worden opgeslokt door de woeste zee. Hij was gek, maar met zijn Friese nuchter- en koppigheid – waar hij in Nederland om bekend stond – wilde hij toch een poging wagen. Na maanden van noeste arbeid lukte het hem; hij toverde het boerderijtje om tot een schitterende woning, in authentieke staat – maar dan zonder het vee en/of de groente. Die kwamen later wel.

Eerst maar eens een bestaan zien op te bouwen, daarvoor moest hij naar de Pub. Hij was een geheelonthouder en moest niks hebben van café’s of andere uitgaansgelegenheden. Het werd tijd om dit aan de kant zetten, want zoals hij het bekeek was dit een nieuwe start en daar horen ook nieuwe dingen bij. Een whiskey zou er nog niet inzitten, maar gezellig meepraten dat moest lukken. Daar vergiste hij zich zwaar in, met zijn school-Engels kon hij zich prima redden in het zuiden van het land, maar hier in het land van William Wallace, doedelzakken, Scotch Whiskey en de Highlanders praten ze anders. Het zware donkere Schotse accent was niet te verstaan en een enkeling wist er zelfs nog Scottisch Gaelic – de oorspronklijke taal – uit te persen. Een bestaan opbouwen, dat werd  lastiger dan gedacht voor hem.

Zijn Nederlands ging al met een lichtelijk Fries accent, nu moest hij het Schotse accent ook nog eens zien te ontcijferen en te beheersen. Ze moeten het niet hebben van buitenlanders, het is een hechte gemeenschap, en al helemaal niet als ze ook nog eens Engels praatten. Scots en Gaelic, deden er alleen toe. Zo nu en dan gaat er een twijfel door hem heen of hij wel de juiste beslissing genomen heeft. Dan realiseert hij zich weer dat dit zijn droomwens is en dat hij geduld nodig zal hebben om het helemaal op de rails te krijgen.

Ondertussen heeft hij zijn eigen bedrijfje al opgestart, een eenmansbedrijfje als fotograaf in het dorp. Voor zichzelf, voor de dorpsgenoten en voor de lokale krant maakt hij foto’s om rond te komen. Het lukt hem aardig, zoveel is hij toch niet kwijt aan zijn leven en een ander pluspunt is dat hij de mensen en de omgeving leert kennen. Zo kan hij zijn taal ook nog eens bijspijkeren en het belangrijkste is dat hij nu een bestaan aan het opbouwen is. Het ziet er goed uit en zijn droomwens, zoals hij die in zijn hoofd altijd droomde, begint gestalte te krijgen.

Nu twee jaar later op deze stormachtige avond zit hij in het café mee te lachen en geniet hij van het concert en schouwspel buiten. Zijn bestaan is opgebouwd, zijn droomwens is noch een droom, noch een wens. Het is werkelijkheid. Lang geleden riep Caledonia hem al, hij gaf gehoor aan de oproep en kijk eens waar het hem gebracht heeft. Zo gelukkig heeft hij zich nog nooit gevoelt en dit keer komt het niet eens door liefde. Zijn paradepaardje. En genieten zal hij nog jaren en hij is ook niet van plan om terug te keren naar, wat ze noemen, huis, want hij is thuis. Het onheilspellende concert buiten is het lied van Caledonia.

zaterdag 7 mei 2011

Londen, weest wel!

Maandag is het zover, dan vertrek ik naar Londen voor vier dagen en drie nachtjes. Niet alleen, maar met de afdeling Audio Visuele Productie, de afdeling waar mijn opleiding Fotografie ondervalt. Gaat iedereen mee? Nee, alleen de klassen één, twee en drie (van Journalistiek, (Medewerker) Fotografie en Video) en dan ook nog eens de mensen die zich opgegeven hebben. Aangezien van mijn klas er zich niet zoveel hebben opgegeven, ben ik dus één van de weinigen die van de tweede klas Fotografie meegaat – wat een overbodige zin, wel logisch.

Enfin, het komt er op neer dat ik daar niet rouwig om ben. Sommige klasgenoten heb je liever wel mee en sommige niet, zo werkt het nu eenmaal en snel zal dat niet veranderen. Beetje jammer is het dan wel dat we onderling weer in groepen verdeeld zijn (waar je verschillende activiteiten mee zal uitvoeren), waardoor ik niet bij mijn twee grote vriendinnen zit. Oké, nog steeds heb ik gezellige leute in mijn groep zitten, een klein teleurstellinkje is het wel.

Gelukkig dat we naar Londen gaan en dat het alleen maar geldt voor enkele activiteiten en dat we de rest van het programma vrij zijn in met wie je op pad gaat. Daarnaast, het is Londen – maar dat had ik al gezegd. Een droom die uitkomt mag ik toch wel zeggen. Vorig jaar zomer eindelijk Schotland gezien en nu Londen erachteraan, kan niet mooier! En ja, ik drijf alweer richting Schotland en dan sla ik maar gelijk af richting Edinburgh.

Daar wil ik toch heen, niet letterlijk naar de stad – al zou ik een tripje Edinburgh niet tegenspreken –, maar naar de herinnering van de 21ste van augustus. Dat weet ik zelfs nog, hoe ernstig is dat. Het zal mij benieuwen of er ook een Londense variant van Mary in de grote stad rondloopt, zal vast wel aangezien er elke reis wel iemand is waar ik mijn oog op laat vallen. Maar om mezelf tegen te spreken (en om te voorkomen dat die er een Mary zal zijn); misschien blijkt Mary uiteindelijk wel Brabants te zijn. Wie weet daar het antwoord op?

Oké, ik ben alweer afgedwaald. Nu maar weer terug naar Londen. Kan ik er nog wat over zeggen? Niet echt, het zal vast wel kei tof worden – al moet ik met mijn school rekening houden met van alles en nog wat. Leraren die zoek zijn in plaats van de leerlingen? Dat zou me niet verbazen. Dat er uiteindelijk geen wi-fi in het hotel blijkt te zijn? Valse beloftes, daar heeft school ook wel een handje van dus zou me dat ook niet verbazen. Maar ach, waarom doemdenken? Het is Londen waar we met zijn allen heen gaan, zal vast wel mooi worden. Weest wel!

dinsdag 3 mei 2011

“Smile with your whole body!”

de Krullige Krullen:
Het shirt wordt over het hoofd met het lange bruine haar getrokken, waardoor de ontblote rug zichtbaar is geworden. De bijeen gekomen groep mensen op het festivalterrein kijkt niet raar op van het nu gaande schouwspel. Ook niet als op de rug van het meisje een grote halve open cirkel horizontaal wordt getekend door haar meegereisde vriendin. De twee uiteindes van de rond lopende lijn worden verbonden door een kaasrechte streep die van links naar rechts loopt. Onderin de halve cirkel wordt nog een half rondje getekend, waarvan de ronde kant omhoog wijst naar de kaarsrechte lijn.

Boven de halve cirkel worden twee kleinere halve cirkeltjes getekend. Naast dat ze in grootte zo verschillen, steken de ronde kanten omhoog in plaats van naar beneden, zoals bij de grote broer het geval is. In beide figuurtjes wordt een klein zwart rondje getekend: het lachende gezichtje op de rug van ‘t meisje is bijna klaar.

’t Gezichtje wordt opgeleukt met een wirwar aan lijntjes boven de ogen: deze doen dienst als het krullige haar van het gezichtje. Onder op de rug wordt de zin “Smile with your whole body!” geschreven. Het gezicht is klaar.

Nu is het zaak om in beeld te komen voor de jongen met het krullige krul haar die voor de buis gekluisterd zit en hoopt dat haar (wereldberoemde) rug in beeld komt. Plotseling komt op een moment dat hij het niet meer verwachtte de rug kortstondig in beeld. Hoe gek dit er ook uitziet voor een buitenstaander, dat kortstondige beeld zorgt voor een warme tinteling in het lichaam van de jongen.

’t Lange Bruine Haar:
Drie jongens staan bij hun tent om de rug van een vriend van hun. Geen fijn aangezicht die rug van de jongen met zijn o zo herkenbare krullen. De overdaad aan puistjes op de schouderbladen en de rest van de rug lokken niet bepaald uit voor de drie vrienden om een lachend gezichtje op te tekenen. Uiteindelijk besluiten ze, unaniem, om ieder hun deel te doen. De Rug heeft een gevoel van ‘van je vrienden moet je het hebben’, gelukkig dat ze het nog wel voor hem overhebben.

Al vrij snel hebben de drie jongens het kale gezicht getekend, vervolgens wordt het geheel – na wat gesteggel over wie dat gaat doen – gecompleteerd met verschillende zwarte lijntjes die dienst doen als het kapsel van het figuur: lang stijl haar. Wanneer dit gedaan is wordt onder het gezicht dezelfde tekst geschreven als bij het meisje: “Smile with your whole body!”

De drie jongens zijn tevreden en nadat er een foto is gemaakt om te laten zien aan De Rug, stemt hij ook in met het resultaat. De volgende opdracht is om in beeld te komen op tv, ergens in het Diepe Zuiden zit iemand naar de livestream te kijken en die verwacht een lachende rug in beeld. Dat had de jongen immers beloofd en belofte maakt schuld. Verrassend genoeg slagen de drie jongens er gemakkelijk in om de rug van de jongen in beeld te krijgen. Het meisje met het lange bruine haar dat voor de tv zit in het Diepe Zuiden schrikt ervan; ze had het totaal niet aan zien komen (en vooral niet zo snel), maar door de aanblik kan ze De Lach niet onderdrukken. 

vrijdag 29 april 2011

One Day Like This

De smetteloos witte deken beweegt langzaam op en neer door het rustige ademhalen van de vrouwelijke persoon, waarvan het lichaam bedekt wordt door het lichte kleed. Het hoofd rust op een al net zo smetteloos wit kussen; ’t gezicht gaat bijna helemaal schuil achter een sliert van bruin haar en kijkt in de richting van de jongen, die met zijn voeten omhoog getrokken aan de zijkant van het bed zit. Hij kijkt toe hoe ze slaapt en ontwaakt op deze ochtend.

Een ochtend waarop de zon opkomt aan een lege horizon en vrijbaan heeft om zijn eerste zonnestralen door het ook al witte gordijn te laten schijnen. Bij het ingaan van het gordijn worden de stralen gefilterd tot een zachte gloed die de gehele kamer vult en waarna deze weerkaatst op de in gebroken wit geschilderde muren.

Het beeld van de jongen en het meisje wordt door het aparte doch fijne licht een mystiek en vredig schouwspel. Om het meisje hangt een zweem van kalmte en rust; ze droomt nog, is zich niet bewust van de jongen en vlucht weg in fantasieën die mijlenver van de realiteit afstaan. Fijne beelden waarin de twee samen zijn en waar ze anders wel in haar eentje in der droomwereld vertoeft. Zicht- en onzichtbare littekens zijn in geen velden of wegen te bekennen en het is ergens in deze velden dat een jonge vrouw met blond krullend haar op een gitaar speelt. Het meisje hangt aan haar lippen en put uit het gezang kracht, inspiratie en hoop.

De jongen krijgt niks mee van wat er gaande is in het hoofd van het slapende meisje en kijkt zelf dromerig toe hoe zij vredig blijft slapen. Hij heeft zijn eigen droombeelden. Droombeelden die voor hem dichterbij de werkelijkheid staan. Niet omdat zijn leven zo fantastisch is, maar het is zijn nuchtere inborst. Anderzijds is er zijn gevoelige kant die heel graag zijn realiteit wil ruilen met de hare. Wellicht is ze er niet de persoon naar om dit (onmogelijke) aanbod aan te nemen, en is de realiteit van hem en haar samen genoeg.

Rustig gaan de oogleden omhoog en kijkt ze met haar donkerbruine ogen diep in zijn ook al donkerbruine kijkers. Ze glimlacht en zegt met een slaperige stem goedemorgen tegen hem, ze vraagt waar hij aan dacht. Hij antwoordt niet met woorden; maar glimlacht, staat op en geeft haar een tedere kus op haar voorhoofd. Onderwijl is de zon in zijn geheel opgekomen en is de mystieke sfeer overgegaan in een niet te omschrijven gevoel.

maandag 25 april 2011

Land van Verbeelding

Bedeesd stapt hij in bed, zoals altijd in niets anders dan zijn ondergoed. Zijn hoofd zakt weg in het kussen en het lichaam is verdwenen onder een wit met oranje omrand deken. Daar ligt de jongen in zijn eentje, de gedachten gaan van links naar rechts en van boven naar beneden. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen werkelijkheid en verbeelding.

Zijn verbeelding neemt een loopje met hem. Het meisje ligt naast hem, samen liggen ze in zijn bed. Haar liefelijke geur vindt langzaam een weg naar zijn neus. Met de rug naar hem toegekeerd wacht ze op een onderneming van hem.

Niets vermoedend beweegt hij zijn hand naar haar middel; met de hand rustend op haar buik en de arm om haar heen geslagen drukt de jongen het meisje dichter tegen zich aan. Wij, als toeschouwers, zien niets anders dan een hand die de lucht beroert. Een lichaamsdeel dat in het luchtledige een beweging maakt van links naar rechts.

Hij streelt haar over haar zij; over haar ontblote buik, langs haar borsten, omhoog werkend naar haar gezicht waar de vingers teder langs der zachte wang gaan. De vingers blijven net boven het kussen zweven in het niets, niets is beroerd, alleen de voor ons onzichtbare persoon naast hem.

Rustig legt hij zijn hand neer op haar zij en valt in een diepe slaap. Daarin zal hij de op een kier staande deur naar het land van de verbeelding verder openen.

zaterdag 23 april 2011

Periode 3; de weken van vrijheid

Wellicht niet de meest ideale omstandigheden om onder te schrijven; vrachtwagens rijden af en aan, op de achtergrond klinken de industriële geluiden en het geschraap van de schop waar mijn broer mee over de tegels rond zeult en dan is er nog de vervelende wind die de bladzijdes van mijn boekje doet wapperen. Al met al mag je concluderen dat ik buiten zit, in de zon en met een aangename temperatuur – dat dan weer wel. Je moet de dingen wel positief blijven inzien. Iets wat mij wel duidelijk is geworden de afgelopen periode. De derde periode; de weken van vrijheid.

Dat klinkt natuurlijk geweldig; elf weken vrij in je doen en laten, officieel ziek gemeld van school, en daar valt voor mij dus ook stage onder. Jammer genoeg is de aanleiding dan niet reden tot juichen. Elf weken terug lag ik namelijk op een donkere weg, aan de horizon werden twee gele lichtjes steeds groter en werden het uiteindelijk lampen van een aanstormende auto. Gelukkig was ik op tijd bijzinnen en kende ik twee broers, twee échte broers, die me er al snel weg zeulden. Niettemin kan ik het niet zo achteloos wegwuiven, het heeft immers wel plaatsgevonden, en daar verander je weinig aan. Het voorval was dan ook reden genoeg om tot het besluit te komen om te stoppen met stage en in therapie te gaan. Geen erg intensieve, maar wel één waarbij ook medicatie is voorgeschreven. Mijn DDR-pil, die helpt.

Dat was elf weken terug. Nu zit ik dit te tikken rond hetzelfde tijdstip als dat het voorval plaatsvond, maar nu zit ik goed in mijn vel, zie ik geen reden om weer tot zo’n uitbarsting te komen en probeer ik terug te kijken op die boeiende elf weken. Weken waarin internet een grotere rol is gaan spelen, ik mijn oude bezigheid van het lezen opgepakt heb en eindelijk de beginselen van het gitaar spelen onder de knie heb gekregen. (Ja, dat laatste blijf ik net zo lang noemen tot ik stop met gitaar spelen. Goed gezien, nooit dus.)

Het lezen en het bespelen van een instrument zijn niet interessant genoeg om uitgebreid over te gaan schrijven, daar laat ik het dan ook bij. Ik wil naar het eerste punt: de grotere rol van internet. Ben ik verslaafd? Min of meer, maar wat is verslaafd in een tijd waarin we niet zonder deze prachtige uitvinding kunnen? Dat bedoel ik. Nee, het gaat mij erom dat ik hele toffe mensen heb leren kennen door hetzij Twitter, dan wel DailyBooth (een soort van Twitter, maar dan in foto’s). Nu kan ik iedereen bij langs gaan, maar er is één iemand die er uit springt: @theletterbox.

In real life gaat ze door het leven als Ilse. Ondanks dat ik haar toestemming heb om op deze manier over haar te schrijven – de vierdelige (zwakke) serie “’t Boekje” gaat over haar namelijk -, zal zij dit een grote fail vinden. Dat deert mij niet. Voor mij is het een dankbetuiging naar haar toe. Had ik haar niet leren kennen, dan waren deze elf weken waarschijnlijk erg saai geworden. Met zekerheid durf ik het niet te zeggen, maar feit is wel dat ze het wat kleur heeft gegeven, alsmede ook andere personen, maar Ilse is toch echt top notch. Ruttie wil daarom bij deze Ielie bedanken voor in ieder geval elf hele leuke weken, en mogen er nog vele volgen. Voor de nozem die zich nu afvraagt, ‘Ja, lekker makkelijk praten, heb je haar wel in het echt ontmoet?’, dat heb ik zeer zeker. Voor de andere nozems die zich afvragen of er meer is? Nee, dat is er niet. Je kunt tegenwoordig ook gewoon goede vrienden zijn. Zit daar maar niet over in.

Waar ik wel een beetje over in zit, de aankomende periode van school. Hopelijk mijn laatste, ik ga toch niet over als alles naar wens verloopt. De opdracht die we gekregen hebben zou normaliter erg interessant zijn voor mij; maar nee, dat is het niet. Daarom hebben ik ook zo’n ongelofelijke drang om het helemaal te verkloten, zo heerlijk ongebruikelijk voor pietje precies Rutger.

Om af te sluiten; het waren elf mooie weken, zal er later met weemoed aan terugdenken (zo’n dramatisch figuur ben ik wel) en bye bye zwaai!
Lekker koese!