zondag 7 augustus 2011

De zwarte weduwe en haar eigenaresse

Tegen de groene en verweerd ogende lantaarnpaal staat een oude weduwe geparkeerd. De zwarte fiets kent hier en daar al de nodige roest en de pakjesdrager valt van ellende bijna uit elkaar, maar wordt bij elkaar gehouden door, zou je toch kunnen zeggen, de corrosie. Toch kijkt de fietst iedere keer uit naar het moment dat de zwarte grepen aan het stuur vast gepakt worden door zijn bestuurster, die vervolgens de wielen laat rollen doordat ze met haar voeten stevig op de trappers drukt. Wat zojuist gebeurd is, de eigenaresse met het rode haar heeft het rijwiel even aan de kant gezet en nu staat de fiets te wachten in het druilerige weer tegen een lantaarnpaal. Het voertuig vreest dat hij binnen de kortste keren wordt meegenomen doordat ze het slot vergeten is op slot te doen en zo te midden in een drukke stad is de kans alleen maar groter dat een vreemdeling ermee vandoor gaat.

Alleen hebben de voorbijgangers geen oog voor de fiets en proberen ze ironisch genoeg zo snel mogelijk te voet op hun plaats van bestemming te komen. Bij de voetstappen die ze zetten op het natte trottoir komen iedere keer druppels op de veelal zwart gelakte schoentjes, dit maakt de aanblik van de gezichten van de passanten, die schuil gaan achter paraplu’s en omhoog getrokken kragen, er niet mooier op. Dat het dan eigenlijk hartje zomer hoort te zijn, werkt het humeur niet bepaald in de hand van de inwoners van de stad.

Na verloop van tijd begint het dan echt rustiger te worden op straat en staat de zwarte fiets nog steeds te wachten tegen de lantaarnpaal. De meeste mensen hebben een droog en knus heenkomen gezocht om het avondeten te nuttigen. Zo niet de eigenaresse van de fiets die in een rode jurk met witte banen en ontblote benen (en armen) buiten komt zetten, met achter haar aan een jongeman, gehuld in casual kleding; een kreukvrij overhemd, simpele blauwe jeans en een paar gympen. De fiets vreest ondertussen voor zijn pakjesdrager bij het zien van dit tweetal.

Al piepend en krakend neemt de eigenaresse plaats op de pakjesdrager, het houdt het – vooralsnog. De jongen zet de fiets in beweging en stuurt zwaar, maar behendig over de natte kinderkopjes. Door de verse regen zijn de kasseien verraderlijk glad en dit belemmert hem om de snelheid echt op te voeren, zodoende fietsen ze in een rustig tempo over de boulevard richting het park. Inmiddels begint het te schemeren en is het bijna uitgestorven op straat, dit geeft de bestuurder de kans om zo sierlijk mogelijk van links naar rechts te zwieren over de volle breedte van de weg. Alleen speelt de natte weg nog steeds een belemmering en blijft het bij een met bibberend stuur van links naar rechts sturen en zorgen niet om te vallen. Onderwijl giechelt de eigenaresse nu en dan en houdt ze zich stevig vast aan de jongen, door haar armen om de middel van hem heen te slaan.

Zo rijdt het stel dwars door de stad om aan te komen bij het park, een zeldzaam rustige plaats voor zo’n miljoenenstad. Groene velden strekken zich tot ver uit en onregelmatig zijn er bomen geplaatst waaronder mensen kunnen zitten in de schaduw wanneer het prachtig weer is. De velden met de bomen worden gescheiden door een smalle strook asfalt, waar aan beide weerszijden, regelmatig geplaatst, bloembakken, bankjes en groene lantaarnpalen – waarvan één de gelukkige is en de fiets weer tegenaan gestald wordt – geplaatst. Op één van de bankjes zit een ietwat kleine, jonge vrouw met lang stijl bruin haar, een zwart zomers topje en een blauwe rok met her en der kleine zebra’s erop geïllustreerd. De vrolijke uitstraling die van haar uitgaat, is totaal niet terug te zien in het realistische beeld waarin ze eenzaam op het bankje zit en verveeld op haar horloge kijkt, welke te groot is voor haar pols. Niet alleen kijkt ze verveeld, maar ook met enige droefenis naar het uurwerk. Naast haar ligt een telefoon die over gaat, die ze op 't moment dat deze overgaat kwaad weggooit… ver weg waar ze van hem geen last meer heeft, al is het de vraag maar of hij het daadwerkelijk was. Na nog wat gemompeld te hebben in zichzelf, stapt ze stevig weg met haar bruine lederen laarzen.

Ze loopt het stel voorbij waarbij zij de jongen een vernietigende woedende blik toewerpt, bijna smekend kijkt hij haar aan waarna de jongeman de eigenaresse van de fiets hulpeloos aankijkt; glimlachend haalt ze haar schouders op. Nu de enige nog overgebleven bezoekster vertrokken is uit het park, trekt het meisje hem mee aan de arm, naar een boom waaronder ze beginnen rond te rennen door de zoveelste hoosbui die over de stad heentrekt. Op een gegeven moment komen ze bij het rondrennen elkaar tegen en trekken ze elkaar op de zeiknatte grond, de kleren komen onder de gras- en moddervlekken te zitten. Maar al snel, blijkt dat deze niet lang meer nodig zullen zijn...