zondag 17 juli 2011

1:21

Zwoegend hijs ik mezelf omhoog via de metalen pedalen waar mijn zwarte schoenen in zijn vast geklikt. Het is geen pretje, maar mijn lang gekoesterde droom wordt werkelijkheid. Fietsend een berg omhoog, de beroemde Hollandse weg. Eenentwintig bochten, aftellend tot bocht nummer één die net onder de top verstopt zit. Inmiddels ben ik al bij bocht zeven en besluit ik te stoppen, want ik ben toch in mijn eentje en lig aardig voor op de rest. Wanneer ik om mij heen kijk zie ik aan de buitenkant van de bocht een klein uitsteeksel met een groepje bomen en te midden van de bomen staat een houten picknicktafel rustig te wachten tot de planken beroerd worden door bezwete zitvlakken. De schaduw die de bomen op het asfalt werpen, werken verkoelend en wanneer ik mijn hoofd naar de binnenkant van de bocht draai, de rechterkant, zie ik een kerkje. Het staat net wat hoger dan de binnenkant van de bocht, om de voornamelijk houten kerk liggen grafstenen van de overledenen van het nabij gelegen dorp en bovenaan de toren hangt de bel die wordt geluid door een Nederlander die hier enkele jaren geleden binnentrok. Zo heb ik ooit eens gezien op de Nederlandse televisie. Achter de kerk reist de berg nog verder omhoog, steiler dan de weg en begroeid met naaldbomen die de nodige zuurstof afgeven aan mij, de wielrenner. De ijverige wielrenner die deze berg bedwingt, zoals duizenden met hem ieder jaar doen. Voor mijn part heb ik hier lang genoeg bij het witte met rode en blauwe letters versierde bordje - waar de naam opstaat van een oud-wielrenner die ooit hier op deze mythische berg als eerste boven kwam tijdens le Tour de France - gestaan.

Ik treed in de voetsporen van deze wielrenner van wier ik de naam niet eens onthouden heb, maar wel opgeslagen staat in mijn mobiele telefoon waarmee ik een foto van het bordje heb gemaakt. De kwaliteit is er niet naar, maar de herinnering is vast gelegd. De gedachte wordt al snel weer verdrukt door het gegeven dat ik weer aan het stoempen ben op de fiets; omhoog, de lichtste versnelling en in een vervelend zwaar ritme omhoog zwoegend. Na een paar honderd meter en enkele minuten kom ik aan in het tweede dorpje dat aan de enige weg ligt die naar boven leidt en men zegt wanneer je dit dorp haalt, de top ook zal halen. Een opluchting, maar de pijn wordt er niet minder door. Stevig blijf ik doortrappen totdat ik moet stopen voor een stoplicht omdat ze bezig zijn met de weg en er alleen maar eenrichtingsverkeer mogelijk is. Het haalt me uit mijn ritme waar ik net weer in gekomen was. Gelukkig hoef ik niet lang stil te blijven staan en vervolg ik mijn weg al weer snel op de zilverkleurige fiets met de zwarte van koolstofvezel vervaardigde voorvork. Origineel is die niet, gisteren is deze er op gezet door de snel werkende Fransen nadat ik over de kop was geslagen met de fiets. Gelukkig hield ik er geen ernstige verwondingen aan over en kon ik vandaag weer omhoog fietsen tegen een berg op. Verklaar me voor gek maar ik geniet hier van het pijn lijden en fiets alles van het afgelopen (school)jaar eruit.

Inmiddels ben ik een niet meegetelde bocht doorgefietst en verlaat ik het dorpje alweer. Hier gebeurt – op dit bijna smeltende asfalt, midden op een berg in Frankrijk, met aan mijn rechterzijde bos en linkerzijde een diepe afgrond – iets bijzonders. Opeens komen de gezichten en namen van familie en hele goede vrienden in mij op en vullen ze mijn reserves aan door de gedachte dat ze bij me zijn. Ondertussen zitten zij in de schoolbanken duizend kilometer verderop zichzelf te vervelen en ik maar stug door fietsen op onder andere de gedachten van hun. Van de mensen van wie ik liefheb. Ik hier, in mijn korte fietsbroek, zwart gekleurd en veels te strak rond je lichaam zittend met bijpassend blauw wielershirt, met korte mouwtjes, dat ook te strak zit. De zakjes gevuld met repen en andere middelen die mij moeten helpen omhoog te komen. Hier moet ik op eens denken aan de mensen van wie ik hou.

Het klinkt wat klef, maar ik herinner mij het boek ‘De nieuwe fiets’ van journalist, programmamaker en wielerliefhebber Dirk Jan Roeleven. Deze laat in Italië een klassieke racefiets maken – als gevolg van een jaren oude belofte tegenover de fietsenmaker. Vervolgens rijdt hij deze van Villar San Costanzo (het dorpje waar de fietsenmaker zit) terug naar Amsterdam, waar hij woont. Op de wegen van de grote bergen in de Alpen moet hij ook denken aan zijn overleden vader en een overleden collega, aan dierbare mensen. Geheel vreemd is mijn gedachte dus niet. Overigens dacht ik niet aan meneer Roeleven tijdens mijn beklimming van de Alpe d’Huez.

Stuwt mij de gedachte aan dierbare mensen mij tot grotere hoogtes? Ik zit met mijn hol open te rijden, maar ik rijd nog en dus zal het wel helpen. Bocht na bocht werk ik af, tot ik op een open stuk kom en  ik de route voor me uit kan zien liggen, wat erg demotiverend werkt, al komt het uitzicht langzamer dichterbij en zie ik andere mederenners waar ik mij op kan concentreren om naar toe te fietsen. Meter voor meter kruip ik dichter naar de top, onderwijl wordt ik in een bocht gefotografeerd en krijg ik een kaartje in mijn handen gedrukt, op het kaartje staat een code waarmee ik online de foto’s terug kan bekijken. Onderwijl loopt de Fransoos terug naar zijn tuinstoeltje aan het begin van de bocht en wacht tot de volgende fietser voorbij komt. Op dat moment maak ik de man voor van alles en nog wat uit dat hij daar rustig kan wachten – en ik niet.

Even later zie ik politiemensen een wat oudere wielrenner omringen en komt van boven een ambulance met toeters en bellen aanscheuren, ondertussen word ik weer gefotografeerd en krijg ik een nieuw kaartje in mijn handen gedrukt, al heb ik meer oog voor wat er daar langs de weg gebeurd – zodoende lijkt het of ik rechtstreeks in de camera kijk. Bij thuiskomst vallen beide foto’s tegen, al sta ik nog zo mooi op de pedalen.

Eindelijk kom ik dan het laatste dorp binnen en is het nog een klein stuk naar de top, in het dorp zitten verscheidene wielrenners op het terras en kijken ze toe hoe ik rustig voorbij kom fietsen. Onder het beroemde tunneltje door, nog een keer linksaf en daar zie ik dan de streep liggen. Aangekomen bij de streep moet ik denken aan Drachten, even doods, verpauperd en simpel. Alleen een houtenbordje met een gele illustratie en in blauw geschreven letters Arrivée geven aan dat het hier om de eindstreep gaat. Ik kijk op mijn klokje en zie dat ik mijn doelstelling heb behaald, in anderhalf uur de Alpe d’Huez bedwingen. De uiteindelijk tijd is 1:21.

vrijdag 8 juli 2011

de Eenzame Boom

Eenzaam staat de boom langs het spoor, aan de rand van een groen weiland. Waar deze lap grond anders zo vruchtbaar zou zijn, zoals de naburige weilanden, is deze met niet meer begroeid dan gras – en een boom. Tussen het gras probeert iets te ontkiemen, maar dit wordt tegenhouden tijdens het bloeien door angst. Angst voor die eenzame boom.

Zijn wortels strekken zich tot ver onder de grond uit, smoort de zaden en geeft ze geen kans. Hoe vaak de zon schijnt, de regen neervalt en de wind waait; te alle tijde is ’t in het voordeel voor de boom. Wanneer er dan toch één probeert door te komen, schudt hij zijn bladeren uit. Het bladerdek valt over het gras en belemmert de prachtige bloemen in de dop het nog meer om te bloeien.

De eenzame boom torent boven het land uit. Eenzaam, maar volgens zijn wil. De zilte zeelucht deert hem niet, hij voedt zich ermee om de anderen het leven zuur te maken. Daar slaagt hij in, wat hem niet tevreden stel; hij gaat door met vervaarlijke heen en weer zwaaien, het lozen van zijn bladeren en takken. En uiteindelijk zal de zon, de regen en de wind vat op de eenzame boom krijgen, zullen de bloemen doorkomen en de wortels breken, en eindigt de boom daar waar hij niet wil wachten. Op de kant, op het spoor.

maandag 4 juli 2011

Tot na de storm

Donkergrijze wolken komen aandrijven vanaf zee, langzaam glijden ze voor de zon en werpen ze hun gigantische schaduwen over het glooiende land, bestaande uit groene, ongerepte heuvels. Ertussendoor meandert een grijs lint van asfalt. Een meisje maakt gebruik van de weg met haar fiets om op tijd aan te komen op haar bestemming, maar de wind – die gepaard gaat met het naderende onheilspellende noodweer – weerhoudt haar daar van. De eerste druppels vallen al op haar donkerblonde haar, de glazen van haar zwarte bril en het stalen ros waarmee ze zich verplaatst. Binnen de kortste keren plenst het en is de weg verandert in een glimmend zwart, verraderlijk glad lint. Haar kleren zijn doorweekt en het haar hangt troosteloos langs het gezicht, waarop rode blosjes zichtbaar worden van de inspanning die ze levert.

Van het ene op andere moment stopt ze met fietsen en staat ze in haar eentje op de weg. De wolken die langzaamaan nog donkerder worden, drijven door, eindeloos verder over het groene land – en ergens in het landschap brengt iemand muziek voort. Klanken die perfect samengaan met het hele beeld van het troosteloze weer en een al even troosteloos meisje. Ze besluit over het stenenmuurtje, dat aan weerszijden van de weg staat, te klauteren en vervolgens te beginnen aan een lastige klim van één van de heuvels. Nu en dan kan ze haar voet op een stevige ondergrond zetten, op een uitstekende rots, maar grotendeels is het glibberen en glijden over het natte gras, wat daardoor langzaam verandert in een kleine modderpoel. Uiteindelijk bereikt ze de top, met besmeurde gezichten, handen en kleren als gevolg.

Bovenop kijkt ze uit over toppen die elkaar afwisselen en naadloos in elkaar overlopen, zo nu en dan worden de groene lappen onderbroken door een stenenmuur om de weilanden van de agrariërs duidelijk te maken. Ondertussen trekt het dikke gordijn van regen verder en met moeite, ook belemmerd door het beperkte zicht van haar beslagen bril, kan ze verderop in een dalletje haar dorp onderscheiden. Oude krakkemikkige huisjes die na al die jaren nog steeds weerstand bieden tegen het wisselvallige weer. Ondanks dat de woningen niet meer in goede staat verkeren, kunnen ze makkelijk rondkomen en hebben ze verder niets te klagen. Hetzelfde geldt voor de rest van het dorp, waarin al het nodige te vinden is; een supermarkt, een  postkantoor, de dokter en nog enkele minder relevante zaken. Ook is er een leegstaand huisje wat vaak gebruikt wordt als atelier of oefenruimte. Het meisje gebruikt het als atelier om haar dromerige hersenen vrijbaan te geven, thuis wordt dat ingeperkt door haar ouders die liever zien dat ze ijverig werkt aan haar studie, dan haar echte passie. De oefenruimte is voor drie vrienden van haar, drie jongens die hun eigen folk muziek maken met behulp van een gitaar, banjo en mondharmonica. Alle drie zijn ze in staat ieders instrument te bespelen en ze zijn druk doende om eigen nummers te schrijven. Meestal geïnspireerd door het ‘eenzame’ leven hier tussen de heuvels, een enkele keer door een tekening, schilderij of foto van haar hand.

Ze heeft ook een vermoeden van wie de muziek afkomstig is, die ze hoorde en een voor haar geldige reden gaf om de heuvel op  te klauteren. Wanneer ze zich omdraait, ziet ze op de heuvel naast haar de drie jongens met de rug naar haar toe gekeerd staan. De gezichten staan in de richting van waaruit de storm afkomstig is. Zoals het groepje wel vaker doet wanneer het slecht weer is; voor inspiratie, om te oefenen en om het echte gevoel wat hun nummers uitstraalt mee te kunnen nemen wanneer ze op een groot podium mogen spelen. Maar te alle tijde zal het weer hun belangrijkste, mooiste en meest dierbare publiek zijn wat ze kennen. In een straf en strak ritme bespelen ze de instrumenten, de muziek weerklinkt en echoot na tussen de heuvels. Dankzij de wind zullen de echoën nog zachtjes te horen zijn in het dorpje. Met deze gedachte glijdt ze van de heuvel, klimt over het muurtje en stapt op haar fiets om de rit te vervolgen met hernieuwde krachten, dankzij de folk van haar vrienden. Aangekomen in het dorp begint de regen langzaamaan minder te worden en hoort ze luid en duidelijk de muziek van de drie jongens. Ze kijkt eens achterom en ziet hen in de verte staan op de heuvel waar ze zullen doorspelen tot na de storm.