vrijdag 29 april 2011

One Day Like This

De smetteloos witte deken beweegt langzaam op en neer door het rustige ademhalen van de vrouwelijke persoon, waarvan het lichaam bedekt wordt door het lichte kleed. Het hoofd rust op een al net zo smetteloos wit kussen; ’t gezicht gaat bijna helemaal schuil achter een sliert van bruin haar en kijkt in de richting van de jongen, die met zijn voeten omhoog getrokken aan de zijkant van het bed zit. Hij kijkt toe hoe ze slaapt en ontwaakt op deze ochtend.

Een ochtend waarop de zon opkomt aan een lege horizon en vrijbaan heeft om zijn eerste zonnestralen door het ook al witte gordijn te laten schijnen. Bij het ingaan van het gordijn worden de stralen gefilterd tot een zachte gloed die de gehele kamer vult en waarna deze weerkaatst op de in gebroken wit geschilderde muren.

Het beeld van de jongen en het meisje wordt door het aparte doch fijne licht een mystiek en vredig schouwspel. Om het meisje hangt een zweem van kalmte en rust; ze droomt nog, is zich niet bewust van de jongen en vlucht weg in fantasieën die mijlenver van de realiteit afstaan. Fijne beelden waarin de twee samen zijn en waar ze anders wel in haar eentje in der droomwereld vertoeft. Zicht- en onzichtbare littekens zijn in geen velden of wegen te bekennen en het is ergens in deze velden dat een jonge vrouw met blond krullend haar op een gitaar speelt. Het meisje hangt aan haar lippen en put uit het gezang kracht, inspiratie en hoop.

De jongen krijgt niks mee van wat er gaande is in het hoofd van het slapende meisje en kijkt zelf dromerig toe hoe zij vredig blijft slapen. Hij heeft zijn eigen droombeelden. Droombeelden die voor hem dichterbij de werkelijkheid staan. Niet omdat zijn leven zo fantastisch is, maar het is zijn nuchtere inborst. Anderzijds is er zijn gevoelige kant die heel graag zijn realiteit wil ruilen met de hare. Wellicht is ze er niet de persoon naar om dit (onmogelijke) aanbod aan te nemen, en is de realiteit van hem en haar samen genoeg.

Rustig gaan de oogleden omhoog en kijkt ze met haar donkerbruine ogen diep in zijn ook al donkerbruine kijkers. Ze glimlacht en zegt met een slaperige stem goedemorgen tegen hem, ze vraagt waar hij aan dacht. Hij antwoordt niet met woorden; maar glimlacht, staat op en geeft haar een tedere kus op haar voorhoofd. Onderwijl is de zon in zijn geheel opgekomen en is de mystieke sfeer overgegaan in een niet te omschrijven gevoel.

maandag 25 april 2011

Land van Verbeelding

Bedeesd stapt hij in bed, zoals altijd in niets anders dan zijn ondergoed. Zijn hoofd zakt weg in het kussen en het lichaam is verdwenen onder een wit met oranje omrand deken. Daar ligt de jongen in zijn eentje, de gedachten gaan van links naar rechts en van boven naar beneden. Hij wordt heen en weer geslingerd tussen werkelijkheid en verbeelding.

Zijn verbeelding neemt een loopje met hem. Het meisje ligt naast hem, samen liggen ze in zijn bed. Haar liefelijke geur vindt langzaam een weg naar zijn neus. Met de rug naar hem toegekeerd wacht ze op een onderneming van hem.

Niets vermoedend beweegt hij zijn hand naar haar middel; met de hand rustend op haar buik en de arm om haar heen geslagen drukt de jongen het meisje dichter tegen zich aan. Wij, als toeschouwers, zien niets anders dan een hand die de lucht beroert. Een lichaamsdeel dat in het luchtledige een beweging maakt van links naar rechts.

Hij streelt haar over haar zij; over haar ontblote buik, langs haar borsten, omhoog werkend naar haar gezicht waar de vingers teder langs der zachte wang gaan. De vingers blijven net boven het kussen zweven in het niets, niets is beroerd, alleen de voor ons onzichtbare persoon naast hem.

Rustig legt hij zijn hand neer op haar zij en valt in een diepe slaap. Daarin zal hij de op een kier staande deur naar het land van de verbeelding verder openen.

zaterdag 23 april 2011

Periode 3; de weken van vrijheid

Wellicht niet de meest ideale omstandigheden om onder te schrijven; vrachtwagens rijden af en aan, op de achtergrond klinken de industriële geluiden en het geschraap van de schop waar mijn broer mee over de tegels rond zeult en dan is er nog de vervelende wind die de bladzijdes van mijn boekje doet wapperen. Al met al mag je concluderen dat ik buiten zit, in de zon en met een aangename temperatuur – dat dan weer wel. Je moet de dingen wel positief blijven inzien. Iets wat mij wel duidelijk is geworden de afgelopen periode. De derde periode; de weken van vrijheid.

Dat klinkt natuurlijk geweldig; elf weken vrij in je doen en laten, officieel ziek gemeld van school, en daar valt voor mij dus ook stage onder. Jammer genoeg is de aanleiding dan niet reden tot juichen. Elf weken terug lag ik namelijk op een donkere weg, aan de horizon werden twee gele lichtjes steeds groter en werden het uiteindelijk lampen van een aanstormende auto. Gelukkig was ik op tijd bijzinnen en kende ik twee broers, twee échte broers, die me er al snel weg zeulden. Niettemin kan ik het niet zo achteloos wegwuiven, het heeft immers wel plaatsgevonden, en daar verander je weinig aan. Het voorval was dan ook reden genoeg om tot het besluit te komen om te stoppen met stage en in therapie te gaan. Geen erg intensieve, maar wel één waarbij ook medicatie is voorgeschreven. Mijn DDR-pil, die helpt.

Dat was elf weken terug. Nu zit ik dit te tikken rond hetzelfde tijdstip als dat het voorval plaatsvond, maar nu zit ik goed in mijn vel, zie ik geen reden om weer tot zo’n uitbarsting te komen en probeer ik terug te kijken op die boeiende elf weken. Weken waarin internet een grotere rol is gaan spelen, ik mijn oude bezigheid van het lezen opgepakt heb en eindelijk de beginselen van het gitaar spelen onder de knie heb gekregen. (Ja, dat laatste blijf ik net zo lang noemen tot ik stop met gitaar spelen. Goed gezien, nooit dus.)

Het lezen en het bespelen van een instrument zijn niet interessant genoeg om uitgebreid over te gaan schrijven, daar laat ik het dan ook bij. Ik wil naar het eerste punt: de grotere rol van internet. Ben ik verslaafd? Min of meer, maar wat is verslaafd in een tijd waarin we niet zonder deze prachtige uitvinding kunnen? Dat bedoel ik. Nee, het gaat mij erom dat ik hele toffe mensen heb leren kennen door hetzij Twitter, dan wel DailyBooth (een soort van Twitter, maar dan in foto’s). Nu kan ik iedereen bij langs gaan, maar er is één iemand die er uit springt: @theletterbox.

In real life gaat ze door het leven als Ilse. Ondanks dat ik haar toestemming heb om op deze manier over haar te schrijven – de vierdelige (zwakke) serie “’t Boekje” gaat over haar namelijk -, zal zij dit een grote fail vinden. Dat deert mij niet. Voor mij is het een dankbetuiging naar haar toe. Had ik haar niet leren kennen, dan waren deze elf weken waarschijnlijk erg saai geworden. Met zekerheid durf ik het niet te zeggen, maar feit is wel dat ze het wat kleur heeft gegeven, alsmede ook andere personen, maar Ilse is toch echt top notch. Ruttie wil daarom bij deze Ielie bedanken voor in ieder geval elf hele leuke weken, en mogen er nog vele volgen. Voor de nozem die zich nu afvraagt, ‘Ja, lekker makkelijk praten, heb je haar wel in het echt ontmoet?’, dat heb ik zeer zeker. Voor de andere nozems die zich afvragen of er meer is? Nee, dat is er niet. Je kunt tegenwoordig ook gewoon goede vrienden zijn. Zit daar maar niet over in.

Waar ik wel een beetje over in zit, de aankomende periode van school. Hopelijk mijn laatste, ik ga toch niet over als alles naar wens verloopt. De opdracht die we gekregen hebben zou normaliter erg interessant zijn voor mij; maar nee, dat is het niet. Daarom hebben ik ook zo’n ongelofelijke drang om het helemaal te verkloten, zo heerlijk ongebruikelijk voor pietje precies Rutger.

Om af te sluiten; het waren elf mooie weken, zal er later met weemoed aan terugdenken (zo’n dramatisch figuur ben ik wel) en bye bye zwaai!
Lekker koese!

maandag 18 april 2011

Songbird

Het is er dan eindelijk eens van gekomen: ik ben bezig het bespelen van de gitaar onder de knie te krijgen. Natuurlijk speel je simpele deuntjes in het begin, maar één van die simpele deuntjes die me nu vrij goed afgaat is het liedje Songbird van Oasis, de Britse rockers – al rockt dit nummer totaal niet. Waarschijnlijk één van mijn favoriete liedjes van de band en wellicht ook ooit. Niet voor niets heb ik Songbird het meest gedraaid, aldus Last.fm. De teller staat op moment van schrijven  op 54 plays sinds 5 maart 2010. De plays van daarvoor niet meegerekend, ongetwijfeld zal het aantal dan nog hoger uitvallen. Ik heb zelfs een paar maanden terug gezien dat ik het liedje al rond de 70 keer had beluisterd op mijn goudgele iPod.

Dat ik het nummer zo vaak beluisterd heb, heeft zijn reden. De reden is te vinden in de songtekst van het liedje. Zanger Liam Gallagher – tevens de schrijver van de tekst – zingt over de gevoelens die hij (of iemand) krijgt van een bepaald persoon en hoe hij deze teruggeeft. Ofwel, het gaat over liefde, zoals negentig procent van de liedjes dit als onderwerp heeft. Door de tekst heeft het voor mij vaak dienst gedaan als inspiratie, gebruiksvoorwerp of heb ik er dingen van gestolen om te gebruiken in mijn vele weblogs waarin iemand het lijdend voorwerp was.

Nu ik er op terugkijk, allemaal onterecht; Liam zingt over hoe hij gevoelens krijgt en teruggeeft. Heb ik ooit gevoelens gekregen? Nee, dus heb ik dezelfde gevoelens ook niet aan de personen kunnen geven. In geen enkel geval.

Maar, aan alles komt een einde, dus die negatieve tendens is ook tot een einde gekomen: min of meer. Echter, het liedje heb ik nog niet gebruikt voor één van mijn romantische waanbeelden – die overigens met de blog (sinds een bepaalde weblog om preciezer te zijn), slechter worden. Ga ik dat alsnog doen? Nee, voorlopig niet. Zoals ik al zei, het niveau gaat drastisch naar benden.

In plaats daarvan wilde ik dat dit liedje één van mijn eerste nummers zou zijn die ik kon beheersen op de gitaar. Vooralsnog ben ik goed op weg. Waarom ik dat trouwens wil? Daar heb ik natuurlijk zo mijn redenen voor. Ik denk zelfs dat het lijdend voorwerp in kwestie wel in de gaten heeft dat dit deels van doen heeft met degene. Maar nu hou ik op, ik ga weer goed oefenen!

Oasis - Songbird:

vrijdag 15 april 2011

de Introverte Geheelonthouder

Mijn haar is korter, niets schokkends. Ben gewoon naar de kapper geweest. Toch is het anders, iedereen is immers de pluizenbol op mijn boze bolletje gewend. Voelt prettig; het kortere haar en de  bijbehorende verandering. Daarnaast ben ik door het knippen van mijn haar, en de laatste ontwikkeling(en) op persoonlijk vlak, begonnen dingen te herzien. Dingen die moeten – moeten is een groot woord, mogen zou beter passen – mogen wat mij betreft anders.

Punt één is mijn geheelonthouding van alcohol. Een punt waar ik trots op ben, maar dat is dan ook gelijk de enige reden waarom ik nog geheelonthouder ben. Want stiekem mis ik een biertje op zijn tijd wel, en waarom dronk ik ook alweer niet? Omdat ik het niet mistte, het me niet trok. Leugens zie ik nu. Het trekt me wel degelijk, gewoon voor de gezelligheid.

Heel normaal toch voor een zeventienjarige die geïnteresseerd is in drank? Ja, maar wie mij kent en mijn houding tegenover drank in het achterhoofd houdt, kan dit zien als een verrassing. Maar met deze donderslag bij heldere hemel wil ik meer zeggen.

De mensen die mij dus kennen, weten ook dat ik een bescheiden, een introverte, dan wel een verlegen jongen kan zijn of ben. (Het is maar tegen wie je het hebt en hoe degene er tegen aankijkt.) Maar met deze eerdere genoemde ontwikkelingen op persoonlijk vlak merk ik dat ik assertief word.

Dat voelt gek, en in het begin voelde het zelfs niet goed aan. Echter begin ik nu bij te draaien. Het is wel eens tijd dat ik me meer uit, meer zeg, minder introvert ben en dat ik bovenal uit mijn schulp kom. Maar een grote mond hoef je nog steeds niet te verwachten.

Zou de therapie zijn vruchten beginnen af te werpen? Waarschijnlijk.

Daarnaast wil ik nog melden dat je wel eens een gitaar spelende Rutger mag verwachten. Simpele riffs als Smoke On The Water en Seven Nation Army gaan me simpel af, maar ondertussen ben ik begonnen met Imagine. Die zal en moet ik leren, hoe dan ook. Wie weet ben ik binnen tien jaar wel de nieuwe John… of Jimi. Of nog beter: ben ik Rutger Hoekstra.

woensdag 13 april 2011

‘t Park

Rustig bespeel ik de gitaar in het park, zoals ik elke dag wanneer ik vrij ben van het werk doe. Het mag mijn favoriete bezigheid heten; gedachten komen tot rust, maar tegelijkertijd inspireert het me ook. Deze inspiraties schrijf ik nadat ik klaar ben met spelen op in mijn zwarte boekje. De vele mensen, voornamelijk zakelijk, die staren me maar wat aan of hebben geen omkijken naar mij, dat deert mij niet. Geld vraag ik niet, ik doe dit omdat ik het leuk vind en daar houdt het mee op.

Rustig speel ik op mijn Spaanse gitaar, het wordt toch eens tijd voor een nieuwe bedenk ik me, totdat mijn oog wordt getrokken door een paar ogen. Om met de deur in huis te vallen: ik heb een zwak voor mooie ogen. Als ze dan zo knal blauw zijn als deze en het zweeft in de grijze massa van zakenlui, dan valt het des te meer op.

In een opwelling stop ik met het spelen van het huidige nummer en start ik een nummer in van de mijn favoriete band en wat op en top Brits is: The Beatles. Ondertussen zet ik stap naar stap en loop ik het lange bruine haar achteraan in de hoop dat ze me hoort, zich omdraait en me ziet met mijn gitaar en donkerblonde krulletjes.

Mijn krulletjes deinen mee op het snelle ritme van het nummer en uit volle borst en met zo veel gevoel als mogelijk is, zing ik de tekst. Langzamerhand begin ik in te lopen en komt het bruine haar dichterbij. Even twijfel ik of ze me nu wel gaat opmerken in deze menigte: het geroezemoes is luider dan mijn gitaar getokkel, vrees ik.

Het nummer komt tot het einde, lang was het niet, en snel zet ik een ander nummer in waarmee ik haar probeer te veroveren, om mijn vinger wil winden. Nog maar een klassieker dan van The Beatles, het Britse in mij komt om de één of andere reden omhoog drijven.

Ze merkt me op. Met een zwierige draai draait ze zich om, het haar zwaait er in slow motion achteraan. De blauwe ogen kijken me doordringend aan en ik zing en speel dat ik haar hand wil vasthouden. De menigte loopt ondertussen door, geruisloos; het geroezemoes is gestopt, zo lijkt het. De bijna onzichtbare sproetjes op haar gladde huid lichtten op door de zon en geven haar een lieve uitstraling mee, onweerstaanbaar. Ze staat in schril contrast met mij; met mijn jeugdpuistjes en ander onvolkomenheden.

Ondertussen stop ik rustig met het gitaarspelen, het nummer is voorbij en ik draai mijn instrument op mijn rug. Ze komt op me afgelopen, het hoofd een beetje schuin gehouden en ze heeft een ondeugende blik met die blauwe kijkers. Haar armen ontvouwen zich langzaam en ze slaat ze om mijn middel heen. Daarop sla ik mijn armen om haar heen, haar hoofd legt ze zachtjes tegen mijn borst.

Zo staan we daar voor een eeuwigheid, zo lijkt het wel, met voor ieder een volstrekt vreemde, vertrouwd aanvoelen doet het wel. Rustig laat ze me weer los, pakt ze me bij mijn hand en beginnen we door de stad te lopen tot in den einde.

maandag 11 april 2011

'Gay Friend'

Het is prachtig weer en ik denk dat wanneer ik klaar ben met het schrijven van dit stukje de zon al onder gegaan of nog halverwege is en de lucht roze kleurt, net zo roze als de bladeren van de boom in onze voortuin. Een schitterende lucht al zeg ik het zelf, maar tegelijkertijd maakt het me ook week, melancholisch als u wilt. Iedere lente gebeurt dat weer en logischerwijs, tenminste het klinkt logisch in mijn oren, begint me dat langzamerhand de keel uit te hangen.

Ik word er gevoelloos van, maar tegelijkertijd moet men op deze momenten ook sneller op zijn of haar teentjes lopen omdat ik zomaar uit mijn vel spring. Waar hem dat aan ligt? Geen idee. Feit is dat het weer gewoon van grote invloed is op mijn humeur, wellicht groter dan wat gemiddeld genomen is, wat dat ook maar moge zijn. Maar ik dwaal af van het oorspronkelijke onderwerp van dit misbaksel.

De kleur roze noemde ik in de eerste alinea. Wil ik naar mijn seksuele geaardheid? Nee, fout. Al zou het indirect wel kunnen, maar voor nu is daar geen sprake van. Waar ik dan heen wil is dat ik de gay friend lijk te zijn. Het klinkt wellicht wat gek – al zou het voor sommige klasgenoten juist een bevestiging zijn. Maar zoals een hele goede - wellicht mijn beste – vriendin zaterdag opmerkte toen ik samen met haar en een andere goede vriendin door Leeuwarden slenterde, heb ik wel veel vriendinnen en in verhouding weinig vrienden.

Dat is al zo sinds groep één van de basisschool, vanaf groep drie of vier stond ik zelfs alleen als jongen en werd ik destijds doodgegooid met een K3, bijvoorbeeld. Deert het mij? Ja en nee, zo’n heerlijk cliché antwoord als je er niet zeker van bent.
Ja, omdat ik in een samenleving waarin veel van mijn leeftijdsgenoten de player uithangen ik op een normale manier vriendinnen kan hebben en ook gezellig met ze om kan gaan zonder stoer te doen.
Nee, omdat het me ergens dwarszit in de Periodes. Periodes is niet voor niets met hoofdletters geschreven: laat ik zeggen dat ik mijn vrouwervaringen in de liefde op chronologische volgorde kan leggen en dat ze vloeiend in elkaar overlopen. Elke Periode draagt de naam van het desbetreffende slachtoffer en anderzijds wel een door mezelf verzonnen pseudoniem.

Maar wat breekt mij nu dan op in deze periodes en wat heeft het feit dat ik veel vriendinnen heb hier mee te maken? Voorop gesteld, ‘veel’ moet je niet al te groot zien; zie het meer als in verhouding met andere mannelijke leeftijdsgenoten. Het aantal noem ik zelf bescheiden. En wellicht ligt daar de kink in de kabel van het niet slagen van, bescheidenheid? Te aardig? De broer die degene niet heeft? Het maatje? Gay friend? Oké, nu ben ik zeventien, maar mezelf onder loep nemen op dit gebied kan geen kwaad toch? Er is niet voor niets een reden van het niet slagen van en het feit dat ik snel mijn gevoelens verlies in iemand anders.

Dat laatste is ook een grote vraag die me bezigt, het antwoord daarop heb ik vooralsnog niet gevonden. Liefde is een ding van ervaren, over je heen laten komen en niet zoeken, maar tegenkomen. Zoeken? Zoek ik het dan wellicht teveel? Niet altijd, maar het komt wel voor. Om maar even een boek wat ik onlangs gelezen heb te citeren: “Je moet dingen eerst vinden, voordat je ernaar opzoek kunt.”

En met die wijsheid, zou ik graag willen afsluiten. Bij deze.

woensdag 6 april 2011

’t Boekje (deel vier)

Soms gaan dingen niet zoals gedroomd, gehoopt of gedacht, het is maar hoe je er tegenaan kijkt. Dat ik nu achter haar bruine haar en zwarte boekje aanhobbel, op eerst het festivalterrein en later de stad, heeft te maken met de onlangs afgespeelde tirade van mij. Aanleiding was, zoals zo vaak het geval is, niets. Scheldend, tierend en druk gebarend, zo stond ik daar in het kleine kamertje tegenover haar. Zij zat op de rand van het bed; haar gezicht en tranen begroef ze in haar zachte handen en de bruine haren vielen als gordijnen langs haar hoofd en handen. Het ijzersterk gespeelde toneelstuk verborg ze, spijtig genoeg gebeurde hier niets op de bühne.

Nu sjok ik erachteraan, met schuldgevoelens en heeft zij nog geen woord gezegd. Spijt heb ik, het gezegd heb ik, geaccepteerd is het nog niet door haar. De zon kon nog zo stralend schijnen en we mochten ons dan bevinden in deze prachtige stad van een voormalig Oostblokland, het had logischer wijs geen invloed op haar denkwijze en het versnelt accepteren van mijn verontschuldigingen. In een scheldkanonnade die ik nog nooit had gezien van haar smeet ze haar o zo geliefde zwarte boekje weg de menigte of de nabij gelegen rivier in.

De door haar zo geliefde rivier, daarin drijft nu wellicht haar ook zo geliefde zwarte boekje met het crèmekleurige papier (of door mij genoemde gebroken wit). Wellicht heeft iemand een ernstige hoofdwond opgelopen doordat het boekje niet in de rivier gevallen is. Beide keren doet het er niet toe. Dat ze haar boekje weggooit is geen signaal, geen teken, maar dat is zo. Onbegrijpelijk. Samen met dat bundeltje van papieren, is ook een deel van haar persoonlijkheid verdwenen. Vereeuwigd in ontelbare schrijfsessies, weggegooid door één beweging. Onbeschrijfelijk, in de negatieve zin van het woord.

Ondertussen pakt in de stad een jongen met blonde krulletjes tussen de menigte een vertrapt zwart boekje op. Zijn lichtblauwe ogen staren een keer naar de naam die staat geschreven in het boekje, dat zou de eigenaresse moeten zijn. Adres en alles staat erbij, hij zal het terugbrengen en de beloning in ontvangst nemen –  dat staat vast. Dat zweert hij op het kruisje dat om zijn nek hangt. Op de achtergrond struikelt een meisje met een zwarte bril onhandig door de menigte; ze voelt zich sinds lange tijd alleen, wellicht voor het eerst, maar zij weet precies bij wie ze terecht moet. Dat zweert ze op de verscheidene bandjes die om haar pols hangen.

Nu tuffen we door ons o zo deprimerende buurland, zelfs het busje verandert hier niets aan en het slechte weer laat ons humeur en verstandshouding alleen maar verslechteren. Ik rij in één teug door naar haar woonplaats, zeg haar gedag met een dikke knuffel, wens haar een goedenacht in het Fries en ik spreek haar niet meer. Nooit meer.

Het is voorbij.

maandag 4 april 2011

Verbondenheid

Rustig zit ik op het bankje, dat voorheen groen gekleurd was en zo goed als zeker dienst heeft gedaan als parkbankje, aan de kant van de vijver in onze tuin vooruit te staren. Ik kijk uit over het groene land dat gevuld is met koeien, schapen en paarden. De zon gaat onder en laat een oranje gloed zijn gang gaan over de vredige door de natuur zelf geschilderde natuurschildering. Kilometers verderop eindigen de weilanden aan de rand van een muur van bomen, waarachter hetzelfde rechthoekige land verder gaat en weer eindigt bij eenzelfde rij van populieren.

Het weidse karakter van het hier boven geschetste beeld neemt langzaam bezit van je wanneer je er in alle rust naar kunt staren, eindeloos staren in het niets. Op zo’n moment besef ik me dat ik gezegend ben met deze prachtige woonplaats. Veel wandelaars, fietsers, vrienden (van de familie) en andere mensen zijn jaloers op mij of mijn ouders over het feit dat wij hier mogen wonen. Ja, nu ben ik er blij mee, nu ik hier zit aan de rand van het water op het bankje.

Wanneer ik dan opkijk en naar de muur van bomen verderop kijk, besef ik me dat mijn roots daarachter liggen. In het pittoreske Joure waar de koffiegeur op een goede dag op te snuiven is. Maar ik bedenk me op dat moment, wat houdt die roots in voor mij? Ik vind het daar leuk op momenten, er wonen tenslotte vrienden, maar dat is het dan ook. Hier op het platteland van Oudehaske heb ik een soort vergelijkbaar gevoel. Kort gezegd komt het erop neer dat ik me hier niet thuis voel – en in het geval van Joure niet het gevoel daarvandaan te komen.

Het zou me niet verbazen als mijn moeder, dan wel mijn vader, op momenten denkt dat wanneer de tijd rijp is, ik mijn spreekwoordelijke vleugels uitsla. Zeker weet ik van mezelf dat ik meer wil zien en typerend hiervoor is het gevoel dat ik heb bij sommige mensen die kilometers verderop zitten… achter een beeldscherm. Want bij sommige mensen die ik dagelijks tegenkom, mee samenwerk of iets dergelijks heb ik het gevoel mijlenver van ze af te staan. Dit in tegenstelling tot mensen die, pak hem beet, honderd dertig kilometer verderop wonen. Ik heb het gevoel dat ik dichterbij hen sta dan de mensen die ik werkelijk meemaak.

Op verromantiseerde momenten zoals hierboven geschreven is dat natuurlijk prachtig, dat je met iemand die honderd kilometer verderop woont je meer verbonden voelt dan je buurman die, voor mij, vijfhonderd meter verderop woont. Wanneer dan het gelukzalige gevoel door eigen toedoen in elkaar dondert als een kaartenhuis, is dat – plat gezegd – zwaar klote. Dan speelt de afstand in de negatieve zin opeens een hoofdrol, evenals mijn gebrek aan zelfbeheersing. Kort gezegd kan ik natuurlijk ook gezeggen dat de verontschuldigingen op zo’n afstand minder doorkomen dan dat ze hadden gedaan wanneer de desbetreffende mensen (ik spreek maar in meervoud, het is namelijk niet de eerste keer, jammer genoeg) naast me hadden gestaan op moment van uitbarsting, zenuwinzinking en tot inkeer komen. Ja, dan is honderd dertig kilometer vervelend.

Dan zou ik willen dat mijn wortels hier wel lagen, maar om eerlijk te zijn liggen er ook wel wortels van mij hier in de grond. Ik ben Fries en volgens de Hollander bezitten wij over een stevige portie nuchterheid, zelf merk ik hier verdacht weinig van, maar op moment van tikken is er toch wel ergens een nuchterheid te vinden in mij. Natuurlijk vind ik dat wat voorgevallen is vervelend en heb ik daar,  zolang de verontschuldigingen niet zijn geaccepteerd, een gigantisch schuldgevoel over. Maar ergens besef ik me terdege ook dat het leven voort gaat, dat het gebeurt is. Echter kan ik er geen zand over strooien, want daarvoor is het gewoonweg te erg en een te groot litteken. Ja, zonder er een doekje omheen te winden, zeg ik dat dit – niet alleen bij de andere partij, maar ook bij mij –  zijn litteken zal achterlaten.

Wat dit nog van doen heeft met het gezwijmel over mijn huis? Geen idee, dat krijg je ervan als je iets in twee momenten schrijft, waar het anders gebruikelijk is dat ik in één ruk doorschrijf. Om het toch nog enigszins te verbinden met elkaar, de verbondenheid die blijft, ondanks de afstand en door dat wat er voorgevallen is, bestaan.