donderdag 29 september 2011

Meanwhile, the goats graze

On the foot of the mountain (hill should be the proper name, because you could not name it high nor steep, it was round and full of grass and there was not any trace of trees nor rocks), there was a village – which you could not reach by car neither by another transport vehicle, and so you only could reach by dreaming – there sat a couple on a green bench. The man on one end and the woman on the other end. They were staring at goats, which graze on the other side of the road, behind a little wall made of stones, found ages ago in the grass the animals grazed now.

The man stared at it with a glum face, the eyes were brown and his haircut looked like it was done by a barber who was specialized in cutting soldiers. It was short, very short. He just sat there, in grey coloured clothes, in which you could see an old uniform (it would explain the haircut). The glumly man was not a talker, I could say you, nor he was someone of breathing, at least it looked like he was not. His chest did not seem to go up and down, it was stagnant, like the rest of his body, and that was a shame. Because the woman next to him – if I may so – was good looking, for her age, and yelled silently for attention.

Dressed in proper, expensive looking clothes, she also stared at the goats. Suddenly a farmer appeared with a scythe and started cutting grass. The female eyes did not moved when he appeared, she was focussed at the goats. She also had brown eyes, looked too a bit glum, but with more kindness, on first sight. Also the female had a nice haircut, which gave her flair and so overall you could see she was not from here, but from a foreign country. Too it looked like she was planning to move (again I hear you ask, I do not know), looking at her two big suitcases, but how was she planning to leave? Staring at goats, getting in a trance and disappear from the bench? I would like to give you an answer on that question, but I cannot say if that was here method to leave or not.

Even when the man in the old uniform started to write something down on a paper. It looked like a kind of a letter or a note to someone, meanwhile she did not moved her kind looking brown eyes. The man wrote odd characters down on the paper, finished it with a signature, laid it down on the bench and walked away from the female...

A couple of meters further down the road there was, strange enough, a bus stop with another bench where two people were sitting on, and again it was a man and a female. They looked happier, or at least more loos, and they sat closer to each other.  Which is remarkable, because the man has a big moustache and some not dandy looking black curls. The female is thin and a classic beauty, just like the woman on the other bench. The only thing that matters, are her old and worn-out clothes. But what does it matter if her attention is for the man next to her and he seems to like her? There respectively brown and blue eyes are not looking, better said staring, at grazing goats, but at each other eyes.

Even though they look so different of each other, the two couples, there are two things of which they are not aware yet. Their future children are also in town, at the other end, by the river. The girl with the red hair at the other side and a boy with curls on the other shore. The stream of the water is peaceful, you could easily swim from one shore to another, but as a matter of fact the boy does not dare to swim in water of which he cannot see the bottom. And the girl? The girl does not want to swallow her pride and jump in to the water to reach the boy. She is conservative and thinks the man should take the first step in a relationship, and though the boy is trying to jump in to the water, he is afraid of it. And so they stand there for ages.

Now, I cannot say you if the first couple started to send letters to each other and the second one did live happily ever after, but something in me says it turned out well for the boy and the girl. I might even think they build a bridge to be with each other and they dreamed out to another place far, far away.

dinsdag 13 september 2011

de Eerste Dagen van de Herfst

Het is eigenlijk best wel raar dat ik mij nog goed voor de geest kan halen hoe ik niet hield van de herfsttafels op de basisschool. Dan heb ik het niet over groep zeven of acht, maar verder terug: groep drie tot en met vijf. Later hield ik er ook niet van om op de middelbare school bij biologie te zitten om vervolgens bladeren te verzamelen en te drogen, kort gezegd kun je dus zeggen dat ik niet van de herfst hou. Oké, de bruine, gouden en rode kleuren die afgewisseld worden met het nog weinige groen in de bomen zijn prachtig, vooral als de zon er mooi doorheen komt. Alleen houdt mijn voorliefde voor de herfst daar ook wel op. Nu zijn er mensen die wel van de herfst houden, maar die zijn dan ook gelijk op één hand te tellen. Voor velen, waaronder ik zelf dus, is het ondenkbaar de herfst leuk te vinden; de duisternis kruipt weer langzaam over ons heen, vakanties die afgelopen zijn, stormachtig weer en de depressies die langzaam toe beginnen te slaan bij mensen. We worden weer neerslachtig. Echter, ik zou dat niet moeten zijn.

In maart van dit jaar schreef ik het stuk 'de Eerste Dagen van de Lente', hierin beschreef ik hoe anders die lente begon met relationele problemen bij sommige mensen. De liefde hing niet in de lucht en de neerslachtigheid van de winter bleef maar voortduren. Het begin van deze herfst - meteorologisch zijn we namelijk al begonnen aan dit derde seizoen - is namelijk weer het tegenovergestelde als die uiteindelijk mooie lente. Liefde hangt in de lucht, want ik mag sinds kort zeggen - eindelijk - dat ik een vriendin heb. Daarnaast ben ik begonnen aan een nieuwe start op een nieuwe school, al hoort dit toch wel bij de herfst omdat, zoals ik eerder zei, de scholen weer beginnen. Alleen moet ik nu vrolijk worden van het weer naar school gaan? Een nieuwe school dan, de havo?

Voorlopig antwoord daarop (en dat is onder voorbehoud, want het weer zal zijn invloed hebben): nee. Eerlijk gezegd word ik soms wat depri (eigenlijk gewoon somber, maar het is normaal geworden om depri te zeggen als je niet goed in je vel zit) van de school en zijn leerlingen, en een enkele leraar. Als eerste is daar dat dagelijkse riedeltje van opstaan; ontbijten; op de fiets stappen en op school aankomen, dan ben je er word je door nota bene een leraar over één kam geschoren omdat ik met een koptelefoon op fiets. Ik weet dat dit slecht is, mejuffrouw! Alleen de argumenten die ik geef waarom ik wél uitkijk, vinden geen gehoor. Beetje jammer is het wel.
Wat me dan nog het meest stoort, buiten zo'n (sarcastisch flauwe) lerares, zijn de klontjes, de groepjes. Het is om flauw van te worden. Dan voel ik mij oud en een sentimentele bastard. Wat heeft het voor nut om zo om te gaan met mekaar? Kan het KRO programma Over de Streep niet langskomen en er verandering in brengen? Want om dan egoïstisch te zijn, mijn humeur wordt er niet beter op; ik begin mij af te vragen waarom we zo in elkaar steken met ons kuddegedrag, we zo doen enz. Dan kom je in een negatieve tendens en is het nog lastiger om je plek te vinden tussen die groepen, want dat ga ik maar lekker doen, tussen de groepen inzitten.

Wat de negatieve tendens dan niet verbetert, zijn dwarse schoonouders, waarbij ik vaak, wanneer het mij ter gehore wordt gebracht, tot tien moet tellen. De drang om als een dictator (gezien de achtergrond van mijn schoonouders, niet eens zo'n raar idee) op te staan en men de spreekwoordelijke hersens in te slaan, een schop onder de kont te geven en duidelijk te maken dat we eens lief voor elkaar moeten zijn en elkaar vrijheden durven te gunnen, wordt dan alleen maar groter.

Het is gewoon verleidelijk om ergens links af te slaan, in plaats van rechts. Vanochtend (dinsdag) op de fiets was ik liever rechtdoor gefietst om uit te komen bij het station en de bus te pakken richting Drachten, naar mijn vrienden. Nog groter was de drang om nog verder rechtdoor, door het centrum van Heerenveen, te fietsen en bij het AOC uit te komen. Daar in de schoolbanken te zitten, met ontzettend veel plezier. Niets hoeven aan te horen over visioenen en dergelijke onzinnig praat, mag ik de nuchtere Fries zijn? Nog groter is de drang om weer naar de basisschool te gaan en eikels, kastanjes en andere herfst-spullen bij elkaar te rapen om een herfsttafel te maken, dat nog liever dan een herfsttafel vol met (vaak onnodige) kopzorgen ongewild tentoonstellen.

zaterdag 10 september 2011

De Nachtegaal van Tirolen

Boven aan de hemel geven de beide manen hun blauwe gloed af, het is genoeg om het land beneden de sterren licht te geven. Daarnaast herbergen ze een natuurlijke kracht, het aantrekken van de zee: het getijde is in volle gang en brengt een dichte mist met zich mee, welk al snel het strand kust. De flarden van nevel kruipen gestaag over de duinen in de richting van het achterliggende bosgebied. Daar nestelt de mist zich tussen en aan de bomen, gevolg is dat het groen nu een deken van kleine, lieflijke druppels kent. In één van de bomen hangt een verwaarloosd en gescheurd bloemenjurkje. Ooit behoorde het toe aan een klein persoon van wie de eigenaar van het bos helemaal weg was, althans, dat dacht hij destijds. Nu kijkt er rustig naar zonder aan haar te denken en gaat hij verder met zijn ronde door het woud.

Tijdens de ronde die hij loopt, nestelt de mist zich evenals bij de flora het geval is, op zijn kleren. Het grijze dekentje op zijn kledij, samen met het blauwe schijnsel van de twee manen boven zijn hoofd, zorgen ervoor dat er een spookachtige uitstraling van hem én het bos uitgaat. Al lijkt het hem niet te deren, hij is eerder in een gelukzalige gedachten verzonken - en niet geheel onbelangrijk, hij kent het bos uit zijn hoofd. Zo weet hij dat 'ie de rivier nadert, een leek zou pas over enkele meters het ruisen van het stromende water horen, maar hij ziet aan de omgeving dat het nooit ver meer kan zijn. De rivier meandert tussen het bos door, verder landinwaarts of richting de kust, waar het uitmondt in de zee.

Aan de kant van de rivier ligt een bootje klaar om bevaren te worden door de opzichter. Het is geel van kleur, kent twee roeispanen en een fluisterstille motor, logischerwijs gebruikt hij de laatste. Zodoende vaart hij door de mist, langs de oudste bomen van het bos, van welk de takken vervaarlijk over het water hangen. Als hij omhoog kijkt, kan de man nog net het sterrendek zien, echter wordt voor het merendeel het zicht hem ontnomen door de dezelfde takken als waar hij bij langs vaart.

Tot nog toe lijkt het een doodgewone ronde voor de eigenaar van het bos, maar al snel blijkt dat het een andere avond is dan gewoonlijk. De sterren roeren zich; de witte lichtpuntjes vormen zich tot een vrouwenlichaam en al snel worden de contouren gecompleteerd door de aanvulling van het gezicht, de haren en kleding. Het naakte geheel maakt zich los van het nachtelijke sterrendoek, langzaam dwarrelt de vrouw naar beneden, diep het meest onherbergzame gebied in van het woud. Het is de beweging van de mist die aantoont dat er zojuist een vrouw, althans daar gaat hij van uit, uit de lucht neergedaald is. Vervolgens komt hij al rennend en struikelend in het gebied aan. Onderwijl kwam hij nog een oud, zwart notitie boekje tegen, ook ooit van iemand geweest die hij kende. Hij pakte het op en gooide het achteloos weg de rivier in.

Nu moet hij zich richten op de zoektocht naar de bijzondere dame, wat geen gemakkelijke opgave is door de mist en het feit dat de bomen ontzettend dicht op elkaar staan: dit zorgt voor een nog grotere belemmering van het zicht, maar maakt het hem lastig om zich te verplaatsen. Voorzichtig zet hij stap na stap over een boomstronk of een half-omgewaaide boom. Dan weer klimmend, bukkend of bijna kruipend, hij vordert - of toch niet. In geen velden of wegen is een teken te zien van de madame. Zou hij het gedroomd hebben? De man wrijft maar eens in zijn ogen en geeft een trap tegen een stronk. Hierop volgen woorden die niet bestemt zijn voor kleine kinderen: hij droomt niet.

Na verloop van tijd hoort hij geluiden: stemmen en muziek, liederen waar de eigenaar van houdt. Alleen kan hij zich niet herinneren dat hier iets was, ondanks dat hij dit gebied maandelijks inspecteert. Toch doemen er lichten op in de mist, en een toegangspoort, met daarboven in neonletters geschreven Tirolen. Bij de ingang wacht een jonge vrouw, ze lacht, totdat ze de opzichter aan ziet komen: de blik verstrakt en het prettige dat van haar uitging, is verdwenen. Ze keurt hem geen blik waardig wanneer hij langs loopt, hij haalt achteloos zijn schouders op, het zal hem een worst wezen.

Eenmaal binnen ziet hij een dorp met hippies en andere mensen van wie 'het gewone volk' zou zeggen dat het uitschot is. Ironisch genoeg zijn er wel een paar brave burgers te spotten, maar het klassieke volk zou zich hier nooit vertonen en er op neerkijken vanuit hun hoge bomen. Al snel valt het de man op dat er betaalt wordt met diensten en goederen, en de woningen opgetrokken zijn uit hout van de bomen en het restmateriaal - en toegeven dat is kunstig gedaan. Daarnaast is het allemaal opgefleurd met vrolijke kleuren: rood, geel, groen, blauw, rood - alle denkbare kleuren die mogelijk zijn. Hij kan het niet laten om even te stoppen bij een kraampje dat oude LP's verkoopt, een ietwat mollige man gaapt hem wat aan als hij begint met het doorzoeken van de dozen en kratten vol vinyl. De man vindt niets en gaat weer door met zijn tocht door het dorpje. Normaliter zou hij het niet toestaan, maar men leeft hier één met de natuur - zo lopen verschijnende mensen op blote voeten (of met kleding rond) en midden in het dorp staat de nachtegaal, zoals hij haar liefkozend heeft gedoopt.

Op het dorpsplein schittert ze in de dichte mist, naast het vuur dat de kou uit de kleren van ieder, die in de buurt komt, verdrijft. Voor de opzichter is het echter de Nachtegaal die de kou uit de kleren doet verdrijven. Bedeesd stapt hij af op de vrouw met het rode haar, ze glimlacht alleen maar, doch zingt ze een verleidelijk lied door stil te zijn. Het lied speelt zich af in zijn hoofd en voor zijn ogen verandert alles in een brei van kleuren. Het looptempo wordt haastiger, zijn handen strekken zich uit naar haar zeer vrouwelijke lichaam en wanneer hij tot haar raakt, grijpt hij in het luchtledige. Boven aan de sterrenhemel zijn de lichtpuntjes weer normaal, de mist is verdwnenen, even als het dorp. Op de grond licht een briefje dat zegt: "De eerste strofe heb ik gezongen, spoedig zal ik nogmaals aan het firmament staan. Dan zal ik weer klinken." 

Waarop ik mijn ogen open.

dinsdag 6 september 2011

De Hippie in de Kliek

Gebukt onder lichte zenuwen, fiets ik richting Heerenveen voor een nieuwe start in mijn schoolleven. Alweer zou ik bijna tegen mezelf willen zeggen, al gaat de noemer 'alweer gebukt onder zenuwen ergens naar toe gaan', eerder op, maar dat terzijde. Enfin, de havo riep mij twee jaar geleden al en bleef daarna roepen, totdat ik eerder dit jaar (of vorig schooljaar) de knoop doorhakte en hier gehoor aan gaf. Zodoende fiets ik nu richting het Bornego College om dat te doen, wat blijkbaar perfect bij mij zou passen, afgaande op meningen van mensen uit mijn naaste omgeving - een enkeling denkt dat ik nog een stap hoger zou moeten. Dat geeft een klein (zelf)vertrouwen, en wie mij een beetje kent, weet dat dat wel genoodzaakt is in zo'n situatie. Daarnaast sta ik er zelf ook positief tegenover, anders had ik de keuze niet gemaakt, en om dan tussen de veelal veertien tot vijftien-jarigen rond te lopen... Leeftijd is maar een getal, toch?

Wellicht heb ik dat gegeven een beetje onderschat, althans dat dacht ik toen ik thuiskwam van mijn eerste schooldag, want ik ben nog geen vijf minuten in het gebouw of ik hoor iemand al roepen 'dan ping je haar zo toch even in de klas?'. Moet ik ook nog een omschrijving maken van de persoon, lijkt mij niet. En als ik dan eens om mij heen kijk, dan valt mij op dat ik de enige ben met een hoedje (win!), maar vooral dat de kliekjes wel erg opvallend zijn. Vooral een meisje van, ik schat een jaar of veertien, valt op. Laat ik eerlijk zeggen dat haar uiterlijk alles behalve flatteus is, en dat maakt haar tot een stereotype meisje dat graag bij de populaire - of beter gezegd: de 'knappe' - groep wil horen. Ze draagt een bril, roze van kleur, een te kleine spijkerbroek van waar de kleur compleet vervaagd is en de rugtas heeft ze opvallend laag hangen, want dat is immers stoer. Kijk ik naar hoe ik mijn eigen rugzak heb, normale hoogte, al is het voor hun eerder veel te nerdy. Maar om terug te komen op het meisje, ze staat er constant net buiten en als ik dan later plaatsneem aan de rand van de aula om de introductie van de leerlingencoördinator aan te horen, zie ik hoe ze aan het eind van de tafel zit en mee giechelt, niet wetende om waar ze nu precies om giechelt. Het gaat te ongemakkelijk en onnatuurlijk voor haar. 
Onderwijl merk ik dat het andere eind van de tafel, een drietal meisjes, naar mij kijkt. Eerst kijkt één, overlegt met de andere twee en vervolgens kijken die één voor één, waarop ik de dames aankijk en ze snel wegkijken. Nu ja, mijn types zijn het toch niet, maar dat het nu juist net die moeten zijn... Ik pas. Wat ik sowieso hoor te doen ook.

Kijk ik dan een keer verder in het rond, dan besef ik mij, als iemand die droomt over roadtrips in een Mini, VW-busje, LP's, de jaren '60 en het muzikanten bestaan, dat het allemaal niet mijn types zijn. Mijn hippie inborst wil er iets aan veranderen. Alleen ja, in je eentje iets veranderen, gaat wat lastig en ik neem mezelf wel vaker iets voor en dan komt het er niet van. Zo heb ik mezelf voorgenomen om gigantisch mijn best te doen en even te laten zien wie nu werkelijk de oudste is - en waarom ik de wannabe-nerd op de Friese Poort was. Stiekem zal ik die school wel missen overigens; de chaos, spoorloze leraren, gefrustreerde leerlingen en de hele zooi bij elkaar. Vooral zal ik de mensen missen die allemaal uiteenlopende meningen en achtergronden hadden en dat op totaal andere manieren uitten.

Want mijn eerste dag zit er op en de eerste indruk die daar bij gepaard gaat, voorspelt weinig goeds. Zoals ik eerder zei, het is één grote kliek. Allemaal hebben ze genetische dingetjes gedaan en zijn het klonen van elkaar geworden, tenminste aan de buitenkant en ik zou toch moeten weten dat ik niet zo oppervlakkig moet zijn. Ik hoop dan ook dat ik ongelijk heb en mij zal verbazen over wat mensen verbergen. (Inmiddels heb ik nog iemand met een hoed gezien, maar daar zal ik maar niet meer over zeggen dan het volgende: waarom kocht ik ook alweer een hoedje?) Verder is het wennen en het vinden van leuke mensen waar je goed mee kunt opschieten. Het is vooral nieuw voor mij dat ik bijna iedere les wel hele andere mensen in mijn klas heb, en ook de drukte. Dan mis ik ergens het AOC, die kleine, rustige school waar ik mijn vmbo-diploma gehaald heb. Het was gewoon bijna aandoenlijk met al die boeren (want ook daar was het een kliek), rond stampend en schreeuwend: het ons kent ons gevoel van een dorp. Machtig mooi man! Dat stukje mis ik en die sfeer zal ook wel niet komen, maar sowieso mis ik een stuk sfeer op het Bornego.

Het sterk verouderde gebouw is niet om over naar huis te schrijven: de aula is saai en groot, mist kleur; evenals de binnenkomst bij de kluisjes en kapstokken, daar is het gewoon donker. De lokalen die ik tot nog toe gezien heb zijn wel prima, net nieuw - en al mijn lessen vinden plaats op de begane grond: een gigantische pre!

Al met al is het niet zo slecht en ik weet ook dat het nog gaat veranderen. Het is nieuw, moet mijn plek vinden en die vind ik vanzelf als ik het niet ga overhaasten. Ik kijk er naar uit om morgen weer naar school te gaan, ondanks dat ik dan tot vijf uur moet, maar dan kan ik gelijk wel eens alles echt goed op mij laten inwerken. Met ander woorden: I'm ready to kick some ass!

zaterdag 3 september 2011

Het Zebramevrouwtje

Een overbekend deuntje van een kinderserie, die enkele jaren geleden mede de opvoeding beïnvloedde van een gehele generatie wereldwijd, klinkt wanneer haar telefoon overgaat. Geïrriteerd kijkt ze naar het witte toestel; ze weet wie het is en opnemen zal ze niet. Ze drukt de inkomende oproep weg. Verder rest haar nu niets anders dan met haar bruine ogen het park in te staren en verveeld met haar benen te bewegen, met welke ze over elkaar zit. Eén van de laarzen wipt op en neer, net boven de donkergrijze en vochtige tegels. In de koude miezer regen zit de vrouwelijke adolescent alleen met haar constant overgaande mobiel. De ergernis neemt toe, evenals de woede jegens de beller.

Plots smijt ze de telefoon weg door de regen, ver het park in. Met een zachte plof komt het witte apparaatje terecht op het drassige gras - het heeft dan ook niet meer de kleur wit, maar is besmeurd met donker bruine en groene vegen van de ondergrond. De beller probeerde, tevergeefs, weer de vrouw te pakken te krijgen. Onderwijl de vlucht van het voorwerp is ze opgestoven van het groene parkbankje en beende ze met stevige passen weg. Even later passeert ze een jeugdig en ietwat hitsig stel, daarbij kijkt ze de jongen vernietigend aan met haar anders zo twinkelende bruine ogen, en zwiept een keer met haar evenals bruine haar. De jongen haalt hopeloos de schouders op.

Met iedere stap die ze zet, neemt de woede toe, haar borst begint steeds heviger op en neer te bewegen van de bijna oncontroleerbare ademhaling. Nu is aan alles te zien dat ze kwaad is; de geïllustreerde zebra's op haar blauwe jurkje galopperen met haar mee. De zwart-witte beesten lijken mee te voelen met hun 'baasje'. Onder het lopen komt ze tot de conclusie dat ze de beller nooit meer wil horen, zien of iets hem over wil lezen. Ze heeft de beller verwijderd uit haar geheugen.

Diep in gedachten verzonken, heeft ze niet in de gaten dat ze zonder uit te kijken een zebrapad oversteekt. De antracietkleurige auto, een onopvallende sedan, moet vol in de ankers. Het lukt de bestuurder om op tijd tot stilstand te komen en het Zebramevrouwtje niet aan te rijden. Wel heeft de grijsharige man de claxon ingedrukt en schudt 'ie eens een paar keer met zijn hoofd - en volgen er woorden tegen zijn vrouw die in de passagiersstoel zit en niets anders kan doen dan wat er gezegd wordt, beamen. Onderwijl is de bijna aangereden mevrouw ontwaakt uit haar woedende trance.

Met een ietwat helder hoofd besluit ze naar huis te gaan en niet doelloos door de stad rond te lopen, ondanks dat het weer wat opklaart. Automatisch nemen haar benen de route richting het dichtstbijzijnde metrostation, de zebra's volgen trouw in hetzelfde ritme. Op het station loopt ze langs de man die ze wel vaker op zijn knieën ziet zitten bij een pasfotohokje, opzoek naar muntjes, foto's of wellicht zelfs etensresten - haar zou het niet verbazen. Dan stapt ze het zilver gekleurde vervoersmiddel in; de metro rijdt weg het donker in en nog even is een glimp op te vangen van de teleurstelling die over haar gezicht gaat van het weggooien van haar mobiel.