vrijdag 25 maart 2011

Statusrapport van de Voorbeeldleerling

Een statusrapport van een – door school genoemde – voorbeeldleerling die thuis zit, voor de geïnteresseerden. Voor mij natuurlijk ook handig om het overzicht van mijn eigen wel en wee overzichtelijk te houden, en ik kan eigenlijk heel kort zijn; het gaat goed. Het bevalt wel om een periode lang thuis te zitten. Natuurlijk zouden klasgenoten (en andere schoolgaande mensen) dat ook wel willen, maar met het feit dat ik niet van stil zitten houd in het achterhoofd gehouden, mag dit toch wel een opmerkelijk gebeuren heten. Het heeft verschillende reden dat het constant stil zitten me wel bevalt, maar reëel als ik nu ben; er kleven ook mindere kanten aan, en allen zal ik ze in het vervolg van dit brouwsel noemen. Hoop ik, als ik niet teveel afdwaal.

Nadat ik de beslissing om niet meer op stage te gaan had genomen, was ik opgelucht, maar ook bang voor wat er komen ging. Een periode niets doen, dat wilde ik niet en ik heb destijds ook aangeven bij school dat ik best wel naar school wil, mits er wat te doen is. Aangezien er niets te doen was, is het antwoorden dat ik niet heen ben gegaan makkelijk te raden. De keren dat ik wel geweest ben (één keer voor de lol, twee keer in verband met de activiteitenweek) bevielen me niet. Leraren ontwijken (wat mislukte, jammer genoeg), in mijn eentje mezelf wat zitten opvreten over het feit dat mijn school van een zo belabberd niveau is en nog meer van dat dingetjes. De realisatie dat dit toch echt de juiste keuze is, begint door de keren dat ik naar school ben gegaan echt toe te nemen, want ik had mijn twijfels; misschien had ik toch maar op stage moeten gaan.

Maar nee, dat is er niet van gekomen en ik ben er dus tevreden mee. Daar komt nog eens bij dat ik op dit moment (deze periode dus) wel klaar ben met de Friese Poort. Ik houd er sterk rekening mee dat ik dit jaar niet zal halen (niet op stage en een 1,8 voor het project – ofwel één en één is twee) en dan zou ik tweede jaar nog dus eens moeten doen. Maar aangezien ik later niet verder wil met fotografie en ik op het hbo wel wat gezien heb dat me aanspreekt, zie ik op de havo mijn kansen. Naar de havo, dat was het oorspronkelijke plan toen ik in de tweede (of derde) klas zat van middelbare school. Daarnaast, de twee jaar die ik op de havo zou zitten, die zijn korter dan de drie jaar die ik dan nog, mits ik zou blijven zitten, moet doen op het mbo.

Een ander iets dat mij enorm stoort aan mijn school is dat er een groep mensen bestaat die mij probeert op te leggen waar ik over wil schrijven, aangezien zij een opleiding doen die gebouwd is omtrent schrijven, zijn zij superieur aan mij – denken ze. Ik zal dan nu eens een keertje egoïstisch over komen, dat zijn ze niet. Echt niet. Nu ken ik niet iedereen zijn kwaliteiten daar als schrijver, maar van wat ik gelezen heb is ‘t toch zwaar onder de maat. Je moet natuurlijk ook een beetje egoïstisch zijn wil je het ver schoppen en dat moet ik ze nageven, dat hebben ze daar toch zeker wel onder de knie, jammer genoeg. De air van de opleiding is niet te harden, met uitzondering van twee van mijn vrienden en een niet nader te noemen door hen gecensureerde iemand.

Gelukkig voor hen, ben ik iemand anders tegen gekomen waar ik wel over kan schrijven, want zij vindt het niet erg. Zij heeft op de achterkant van één van haar boekjes waarin zij geweldig schrijft (dat moet gezegd worden) staan: “Be nice to me, or I'll put you in my novel”, bij deze – de voorgaande groep mensen (je weet zelf dat ik jou bedoel) staan er in. Iets dat ik al heel lang wilde. Ben ik ook nog redelijk mild gebleven.

Oké, dat was even het klagen en zieken, dan is het nu wel weer tijd geworden om terug te gaan naar het goede van deze periode, want ik ben nog lang niet uitgepraat. Als eerste is dan daar de zij uit de vorige alinea waarmee ik de dagen slijt door te praten via hetzij Twitter en hetzij MSN. Dan zeurt men tegen mij dat ik teveel achter de laptop zit, maar als dat – hoe triest eigenlijk – één van de weinige middelen is waarmee ik contact kan houden met de mensen waar ik graag contact mee houd, dan is het volkomen logisch dat ik zoveel achter mijn computer zit. Jammer genoeg kan of wil men dat niet begrijpen. En voor de goede orde, binnenkort zal ik de zij ook ontmoeten als alles goed gaat.

Iets anders dat goed is en niet onvermeld mag blijven, de gesprekken bij de therapeut – en mijn medicijn. (Waarvan ik de werking van het indammen van mijn gedachtegang in twijfel trek, echter geeuwen doe ik meer dan ooit.) Gelukkig zijn de weinige en inleidende gesprekken die ik gehad heb, fijn verlopen. Want ik kijk er naar uit, wat? Ja, ik kijk uit naar de gesprekken met de therapeut, want ik vind het fijn om te praten en het ontdekken en ontleden van mijn eigen persoonlijkheid fascineert mij. In deze periode leer ik mezelf beter kennen dan ooit, zo ben ik erg klunzig met eten – elke keer bij het eten mors ik wel wat op mijn kleren, de tafel of laat ik het bestek vallen – en trillen mijn handen heel erg wanneer ik deze naar mijn idee stil heb. Maar antwoorden krijgen op vragen die je al heel lang bezig houden, dat is ontzettend fijn en ik kijk dan ook uit naar het restant van de gesprekken.

Een ander vervelend iets is het ‘staak het vuren’ dat ik in stand houdt met mijn oudste broer. De spanningen lopen hoger op dan anders, maar ik zal eerlijk zeggen dat de man het bij mij verbruid heeft. Al zie ik de goede bedoelingen van hem wel, doorkomen wil het niet. Gebeurt ook niet. Daarnaast zal ik toch echt moeten leren om mijn impulsen wat in te dammen, anders kunnen er nog wel eens meer vriendschappen op de klippen lopen.

Al met al klinkt het of ik een middenweg bewandel tussen goed en slecht, dat ik me bevind in een grijs gebied, maar naar mijn gevoel is dit niet zo. De rust van het thuis zijn is op moment wel fijn, op momenten ook erg saai, maar als geheel gezien is het de juiste beslissing geweest om niet op stage te gaan. Noem het zoals je wilt, ook als het negatief is, maar dit is mijn beslissing is geweest en terugdraaien doe je het niet. Jammer dat andere klasgenoten van mij steen en been klagen, maar ja ik ben dan ook niet anders gewend. Zij zien alleen maar zwart, terwijl het allemaal wel meevalt. Neem genoegen met wat je hebt, doe ik nu ook en dat bevalt me prima.

Statusrapport van de – door school genoemde – voorbeeldleerling die thuis zit, is hierbij beëindigd.

dinsdag 22 maart 2011

’t Boekje (deel drie)

We zijn inmiddels al een tijd onderweg in ons blauwe busje, het tuft rustig door richting het oosten. De reis duurt iets langer dan wat er normaal voor staat, er is namelijk lichtelijk omgereden om de laatste dingen te lozen en andere dingen in te pakken die nodig waren. Waaronder een jurkje met een ietwat drukke bloemenprint, doch is deze frivool en kleurrijk te noemen. Het brengt oudere herinneringen naar boven, naar schrijfsels waarin ik eindelijk zag dat ik toch best wel aanleg had voor het schrijven. Jammer genoeg kleeft er ook een ietwat nare bijsmaak aan, maar gebeurd is gebeurd en nu tuffen we samen, met een werkelijke bloemetjesjurk, naar het oosten om een stad en festival te bezoeken.

Wanneer wij daar eenmaal zijn aangekomen, zal er een droom voor haar werkelijkheid worden. Ondertussen mag ik haar daar heen rijden, maar erg vind ik het niet. Integendeel zelfs, voor mij is dit toch ook wel een droom die opeens een werkelijke, tastbare droom is geworden. Een immens lange road trip, een leuk iemand naast je en een veertig jaar oude bus. Life couldn’t be better.

De weergoden lijken dit ook in de gaten te hebben, het is constant droog gebleven, natuurlijk verdween de zon wel eens achter een dreigende grijze wolk, maar elke keer bleven de dikke spatten uit. Een mooie bijkomstigheid, want zo kan het raampje van het blauwe gevaarte constant open blijven. Zo leunt de elleboog grotendeels van de reis op de raamlijst en blaast de wind langs mijn gezicht, waardoor ik toch redelijk fit blijf en rustig kan door tuffen. De madame naast mij vindt het eveneens heerlijk; druk pratend over waar we heen gaan, wat ze ziet en wat ze allemaal wel niet opschrijft in haar zwarte boekje.

Dat bundeltje van gebroken papier lijkt, evenals ik zelf, maar niet te wijken van haar zijde. Het zijn haar gedachten en dromen in vaste vorm. Het deert mij niet, zelf heb ik immers ook mijn boekje (dat aangeschaft is op de allereerste afspraak die we lang geleden hadden) en anders is daar mijn fototoestel nog. Die zij overigens ook bezit en waar ze ook druk gebruik van maakt. In ieder geval is het zo dat we elkaar in deze twee voorwerpen en het gebruiken daar van goed aanvullen. Daarnaast is ‘t boekje ook een soort van talisman of symbool.

Ik merk dat ik afdwaal en dat is in combinatie met het slechte wegdek en het chaotische rijden van de mensen hier in het oosten van ons continent, erg gevaarlijk. Gelukkig geeft het oude en verweerde verkeersbord aan dat het niet al te ver meer is en naarmate we dichterbij komen, doemen er ook steeds meer festivalgangers op. Het is tenslotte het grootste festival van dit stukje wereld waarop wij wonen.

’t Heeft dan ook wat mogen kosten om hier bij te zijn, eerlijk gezegd stond dit festival niet zo hoog op mijn verlanglijst zoals andere festivals dat (logischerwijs) wel staan, maar aangezien een city trip erachteraan – en het vooruitzicht om er heen te crossen met de bus – ook een mooi vooruitzicht was, had ik er weinig op tegen. Daarnaast was het vrolijke gezicht van mijn vrouwelijke metgezel ook iets dat er in mee gespeeld heeft. Stiekem, ja, heel stiekem, durf ik dat wel toe te geven hoor.

Onderwijl draait het goudgele met muziek gevulde apparaatje van mij overuren, dit alles onder het mom om in de sfeer te komen. En het mag dan een veertig jaar oude bus zijn, moderne technologie is tot op zekere hoogte altijd welkom. Naast de radio en het apparaatje hangt een gebroken wit papiertje, gescheurd uit het zwarte boekje van haar, met een to do list er op geschreven voor wanneer we in de stad zijn. Een bezoek brengen aan het park, de hoofdstraat bij langs, terrasje pakken en nog meer van dit soort dingen. Daarnaast nog wat kleine, misschien ongebruikelijke, dingetjes die ze wil doen en waar ze de vorige keer geen tijd voor had. Ja, zij is hier al een keer eerder geweest en dus zal ze mijn gids zijn voor de periode die we hier zijn.

Ondertussen tuffen we niet meer over de snelweg, maar zijn we in het drukke verkeer van de hoofdstad van dit voormalige Oostblokland aangekomen. Een zwaar werkje voor mijn – inmiddels uitgeputte – voet waarop de koppeling steunt, maar met de nodige horten en stoten draai ik dan toch de parkeerplaats op van het hostel waar we slapen. Een hostel omdat het budget nu ook weer niet zo toereikend was voor een hotel, en waarschijnlijk zal het toch wel voldoen aan onze (lage) eisen.

Bij het uitstappen glijdt het boekje van haar hand in de zak van het vest dat ze draagt, een teken dat het voor vandaag genoeg is en we in het hostel nog nagenieten van deze lange road trip. Uitrusten en morgen los in deze droom van haar… die wellicht al meerdere malen is opschreven in ’t boekje.

maandag 21 maart 2011

’t Boekje (deel twee)

Met een zachte plof slaat ze haar zwarte boekje dicht, een teken dat het tijd is om er van door te gaan uit dit schattige kleine witte kerkje. Bij het opstaan echoot het kraken van de bank en de houten vloer door de ruimte, het klinkt als een roep om te blijven en het hier niet alleen achter te laten in het woud. Serene rust en tragiek hangt als een onzichtbare waas in en rondom het gebouwtje, het verlangen om hier te blijven is groot, maar wanneer ze me bij mijn arm pakt, leidt ze me mee naar buiten, terug het bos in. Bij het naar buiten gaan lijk ik een stem te horen die zegt tot ziens en zachtjes murmel ik ook een gedag. Op dat moment kijkt ze even op, glimlacht een keer en schudt haar hoofd; ze vindt dat ik daar faal en tegelijkertijd vindt ze het ook grappig, een teken dat zij het niet erg vindt.

Intussen staan we buiten, voor de ingang van het kerkje; de sparren rijken tot hoog in de lucht, de zon schijnt met straaltjes door het bladerdak en de zachte grond is bezaaid met takken. Er is niets veranderd in de tijd dat we binnenin te vinden waren. Nog steeds dezelfde rust, hier en daar verstoord door het getjilp van een vogeltje of het kraken van een tak wanneer er een dier voorbij loopt. Niets engs, niets ernstigs, alleen maar prachtig en gelukzalig makend.

Gearmd lopen we het bos uit, terug naar de open plek waar de verschillende voertuigen van de bezoekers van het bos staan geparkeerd. Ook onze busje staat er met zijn twee kleuren; het bovenste gehuld in een simpele witte verf, de onderkant in een blauwe kleur die doet denken aan een strakke hemel wanneer er geen wolkje aan de lucht is. Een vijfenveertig jaar oud busje waarmee we van hot naar her toeren. Binnenin is het busje verbouwd; de banken (op de voorste na) hebben plaats moeten maken voor een klein bed en een bank geplaatst in de lengte van de wand. Tegen de achterkant van de voorste bank staat een klein stelletje met keukengerei dat rammelt en doet wanneer we op weg zijn met het busje.

Zo ook nu; sputterend komt de auto tot leven en met een zacht pruttelen rijden we het bos uit, op weg naar het huisje waar we altijd op terug kunnen vallen. De voorste ramen zijn naar buiten toe open geklapt om de frisse lucht door de auto te laten waaien. Met haar rug leunt ze tegen mijn zij aan – waardoor het rijden voor mij ietwat bemoeilijkt wordt – en haar blote voeten liggen op de raamlijst uit te waaien. Het gevoel van vrijheid hangt als een luchtbel om haar, of ons, heen. Weer schrijft ze in haar zwarte boekje met het gebroken wit gekleurde papier. Omdat ik me probeer te concentreren op het rijden kan ik niet zien wat ze schrijft, toch lijk ik iets te ontwaren met een park en een stad waar de menigte onder ons doorgaat … en iets over een bloemenmeisje.

Ondertussen komen we door een dorpje dat ingeklemd ligt tussen de groene heuvels en het water van de zee. Rustig tuf ik door de haven, langs twee cafés (één voor de zeevaarders en de inwoners van het dorp en de ander voor de toeristen), sla ik linksaf en rijd ik de auto een heuvel op. Halverwege de heuvel staat het huisje waar we verblijven voor het grootste gedeelte van de tijd dat we niet rond toeren. Het kijkt uit over het pittoreske dorp dat daar ingeklemd ligt, her en der stijgt witte rook op van de boerderijen die verstopt liggen op de randen van de andere heuvels. Alles gaat zijn gangetje. Rust die we beiden zochten en beiden vonden.

Bij het uitstappen glimlacht ze van oor tot oor en ze dwarrelt van links naar rechts naar het huisje. Ze draait een keer in de rondte, haar armen gespreid, het boekje in de ene hand houdend en in de andere de pen, de bruine ogen spreken een verlangen uit. Rustig zet ik stap naar stap om gehoor te geven aan haar verlangen. Ik grijp haar en lachend kijkt ze me aan, ik lach terug. Samen kijken we al glimlachend uit over het dorp, over de droom die maar blijft voort duren en die maar niet lijkt te eindigen. Tot tevredenheid van ons beiden.

donderdag 17 maart 2011

't Boekje

Leunend tegen de brede stam van de metershoge spar zit ze te schrijven in haar unieke boekje; zwart gekleurd en iets kleiner dan het normale en gebruikelijke papier formaat. Van alles wordt er in opgeschreven, van zelf verzonnen opdrachten tot hersenspinsels met de nodige metaforen om de sfeer in de korte verhalen te versterken. Ze heeft meer van dit soort boekjes, allen voor een ander doeleinde, in eentje laat ze de tekenares in haar los. Tekeningen van technisch modaal niveau, maar sprekend genoeg om het predicaat kunstzinnig er aan toe te voegen. Eigenlijk is de benaming iets dat als een onzichtbaar bordje om haar nek hangt, waar het half lange bruine haar in laagjes over heen valt. Het haar valt net tot over haar schouders die weer omhuld worden door een wit T-shirt waarop een illustratie staat van een veer die uit elkaar waait. Haar benen gaan gehuld in een blauwe spijkerbroek. De knieën heeft ze omhoog getrokken om de bovenbenen te gebruiken als een steun voor het boekje dat in haar schoot ligt. Haar zachte handen beroeren het schrijfgerei en het gebroken wit gekleurde papier.

De zon die met kleine straaltjes door het dichte bos valt, weerkaatst in het wit en licht vervolgens haar gezicht op. Haar bruine ogen zijn diep verzonken in haar eigen gedachten en datgene wat ze op papier zet, de uitdrukking is bedachtzaam en lieflijk tegelijkertijd. Rustig beweegt de hand van links naar rechts en maakt deze zo nu en dan een korte beweging naar boven of onder om de juiste letter neer te zetten, om zo een woord te vormen.

Rustig sta ik er bij in mijn geruite overhemd en kijk ik vanonder mijn krullen naar hoe ze daar zit tegen de stam. Ik maak een foto van het beeld; van de bomen die in keurige rijen staan gepland, de zachte bruine ondergrond die bezaait is met takjes en de zonnestralen die her en der door het bladerdak vallen en waarvan één straal op haar en haar zwarte boekje valt. Rustig loop ik rond door het bos, niet te ver bij haar vandaan zodat ik haar in de gaten kan houden, als een beschermengel die om haar heen cirkelt.

Toch besluit ik al snel de camera neer te leggen en naast haar te komen zitten, ze kijkt niet op en ik zeg niets om de heersende rust en haar creatieve bui niet te verstoren. Rustig doch krachtig schrijft ze door in haar unieke boekje. Er staan woorden te wachten in mijn mond tot ik ze los kan laten, ik wil haar vertellen over wat ik net zag even verderop in het bos en waar we heen kunnen, maar ik wacht geduldig tot zij klaar is.

De tijd vordert gestaag en ondertussen heb ik een boekje erbij gepakt om te lezen, samen zitten we schouder aan schouder tegen de brede mast ons ding te doen. Plots wordt de rust verstoord door haar zachte stem; ze zegt dat ze klaar is en het zwarte boekje wordt dichtgeslagen. Met mijn door een Noordelijk accent doordrenkte stem zeg ik haar dat ik haar wat wil laten zien. Ik pak haar bij mijn arm en we lopen samen over de zachte ondergrond naar het gebouwtje dat ik zojuist ontdekte in mijn kleine zwerftocht door het woud. Daar in het midden, vrij van de bomen, staat een wit houten kerkje, de houten deur open voor bezoekers. Samen lopen we naar binnen en nemen we plaats op één van de houten banken en weer pakt ze haar zwarte boekje erbij en begint ze te schrijven.

maandag 14 maart 2011

de Excuserende en Verlangende Kus

Het is midden in de nacht wanneer de jongen door het plaatsje fietst waar de laatste mensen het licht van het nachtkastje uitdoen en wellicht de eerste mensen al naast hun bed staan om de dingen te doen die ze afgesproken hebben op dit vroege tijdstip. De jongen fietst met de herkenbare, verwaaide zwarte krullen over het verlaten fietspad. Zijn bruine ogen lichten bij het passeren van een lantaarnpaal op en lijken al het licht in zich op te nemen van de lichtbron, hierdoor is er een vrolijke twinkeling te ontwaren in zijn ogen. Al vrij snel steekt hij de weg over die parallel loopt aan het fietspad. Het stuk asfalt kent overdag een drukte van vanjewelste en in die drukte komt om het uur de streekbus vlak langs de bestemming van het mannelijke fietsende figuur.

In de woonwijk van de betreffende woning heerst slapende rust, een deken van sterren ligt over de huizen heen en de mensen gebruiken de nacht om uit te rusten en te dromen. De jongen is op zoek naar een slaapplaats, hij heeft geen zin meer om het hele end over het platteland terug te fietsen naar huis en het andere slaapadres in deze plaats is op vakantie, dan rest hem alleen nog de optie die onhaalbaar lijkt. Toch wil hij het tegen beter weten in proberen.

Hij draait de kleine docht netjes onderhouden oprit op en ontwijkt de donkere stationwagen die daar staat geparkeerd. Stilletjes zet hij de fiets tegen de muur van de woning, naast de witte voordeur. Nerveus drukt hij op de bel en door het huis weerklinkt het ergerlijke geluid, wat door de slapende mensen zal worden aangezien als een wekker. Door het schijnsel dat boven hem in een flits aanspringt kijkt hij omhoog, er is iemand wakker geworden en stilletjes bidt hij dat het de juiste persoon is die daar het bed uitstapt. Zijn gebeden worden gehoord.

Met een klik gaat de deur van het slot, waarop met een zwaai van de deur het meisje zichtbaar wordt waar hij op gehoopt had. Na een vriendschap die twee jaar geleden te grabbel werd gegooid, staat hij opeens weer voor de deur met zijn nog steeds herkenbare krullen, ze schrikt ervan en hij stamelt iets in de trant of hij kan blijven slapen omdat hij nergens anders kan dromen. Na enige vertwijfeling, zegt ze met een zachte slaperige stem – en onderwijl kijkt ze hem strak aan met haar nog steeds betoverende bruine ogen – dat het goed is. De jongen slaakt een zucht van verlichting.

Op de overloop volgt hij haar rossige, bruine en krullende haar dat lichtjes op en neer danst. Eenmaal in de vrolijke en fleurige kamer aangekomen slaat hij een arm om haar heen en geeft hij haar een liefdevolle kus op de wang. Een kus waarin de dank voor de slaapplek in ligt, maar ook het excuus van het weggooien van een mooie vriendschap en het terug verlangen naar dezelfde vriendschap. Zij antwoord door haar hoofd even tegen zijn zacht op en neer gaande borst te leggen. Zo staan ze daar en blijven ze daar staan tot de hemel lichtjes op kleurt en ze zich overgeven aan de vermoeidheid.

dinsdag 8 maart 2011

de Eerste Dagen van de Lente

De zon schijnt sterk, met een naar oranje neigende gloed, de kamer binnen. Zo op het einde van de dag laat de altijd schijnende ster even zien wat het in huis heeft, waarom hij altijd schijnt en wat zijn doel is: licht brengen aan een anders wel erg duistere wereld. Stel jezelf eens voor hoe het zou zijn als een donkerblauw gekleurd deken, gevuld met sterren, altijd over onze platte- en puntdaken ligt. Inderdaad, dat bedoel ik; en nu maart begonnen is, het kwik langzaam omhoog begint te klimmen naar grotere getallen in de thermometer en het laatste ijs langzaam van de sloten en vijvers begint te verdwijnen, mogen we stellen dat de eerste dagen van de lente aangebroken zijn.

Het seizoen is astrologisch gezien nog niet begonnen, maar meteorologisch gezien wel; de zon schijnt anders dan dat die in de winter doet aan een eenzelfde strak blauwe hemel, zoals die er vandaag en gisteren was. In de winter lijk je in staat te zijn de kou van de grond af te schrapen, niet in de vorm van sneeuw, maar met enige fantasie sta je met een hark het er af te harken. Of voor de mensen zonder fantasie: kijk naar de takken die treurig en doods naar beneden hangen. Echter lijken de takken tijdens de eerste dagen van de lente hoger te hangen, nog steeds doods, maar wel langzaam oprijzend uit de bevroren as.

Kijkend om me heen besef ik me dat we met zijn allen als een stel feniksen oprijzen uit de as die winter heet. Langzaam mogen we dromen van een laag minder om ons lichaam, langzaam mogen we dromen van bloemen die door komen, langzaam mogen we dromen van vogels die beginnen te tsjilpen, langzaam mogen we dromen van de eerste keer dat we op het terras kunnen zitten, langzaam mogen we dromen van de zomer en langzaam mogen we dromen van het hand in hand lopen met je geliefde. Langzaam mag ík hier toch wel van beginnen te dromen, toch?

Waarom, weer kijk ik eens om me heen, mag dat dit jaar dan nog niet het geval zijn? De lente laat ons toch de gevoelens jegens iemand anders tot ons hoofd stijgen? Laat ze ons toch weer hervinden wanneer we ze kwijt zijn geraakt? Toch zie ik deze eerste dagen van de lente dat het opvallend vaak niet het geval is. Bij sommigen is de as bevroren en lijkt de tijd niet vooruit te branden; de as waait weg doordat koning Winter nog even wilde laten zien waar hij tot in staat is. Hij wilde zich nog niet gewonnen geven in een al verloren wedstrijd.

Nee, het lijkt wel of zijne Koninklijke hoogheid zijn onverdiende troon niet wil overdragen aan de bloemen, de bladeren en al het andere groen dat staat te popelen; een al gewonnen revolutie waar de majesteit zich nog niet bij wil neerleggen, zo’n revolutie die heden dag de trend lijkt te zijn. De vijver in onze tuin kent nog een groot drijvende stuk ijs, terwijl ergens anders, in de bomen, de vogels ’s ochtends al hun paringsdans uitvoeren. Wellicht loop ik te hard van stapel en mag dit nog geen eerste dagen van de lente heten en is dit nog maar een keerpunt in het jaar van treurnis naar euforie.

De euforie is nochtans ver te zoeken en dus is treurnis nog steeds af te schrapen van het land en de daarop wandelende mensen. De meeste mensen voelen hun borst nog niet warm worden door de zonnestralen en zien de twee vogels nog niet hun dans uitvoeren van de lente. Terwijl van de mensen  die anders gruwelen van meer zonlicht – en ook nog eens het liefst op een duistere plek bivakkeren – hun borst rood begint te gloeien door de eerste dagen van de lente. Zelf verkies ik de gulden middenweg; feitelijk gezien heb ik alle reden tot het aansluiten bij de eerste groep mensen, maar ondertussen gloeit mijn borst heviger dan ik had durven dromen zo  tijdens de laatste dagen van de winter. En dat allemaal dankzij het aanbreken van de eerste dagen van de lente...

zaterdag 5 maart 2011

Pittoresk Kunstwerk

In de verte zwengelt het gebrom van het motorgeluid aan en door de volgroeide en vol in bloei staande populieren wordt het geluid weerkaatst waardoor het nog lang na echoot. Tussen de bomen door krijgt de zon ruimte om zijn licht te laten vallen op de oude weg waar verschillende scheuren al zichtbaar worden, deze worden geaccentueerd door de zonnebanen die in keurige kaarsrechte stralen schuin neerkomen op de weg. De schaduwen zijn lang gerekt en dramatiseren de ernst van de scheuren, in feite bromt de oude Italiaanse schone er simpel overheen. Op de auto spelen ronde en strakke lijnen een spel wier de overhand hoort te krijgen, gehuld in een kleed van het fijnste rosso krijgt de auto een onuitstaanbare aantrekkingskracht, de auto oogt wulps en sexy, dramatisch, maar toch ingetogen knap - alle benamingen vallen te omvatten in twee woorden; Italiaanse flair.

Het autootje bromt rustig door, over de scheuren, tussen de bomen en zonnebanen door en ondertussen worden de weinig gevallen bladeren omhoog gezwengeld wanneer het voertuig voorbij rijdt. Rustig leunt de arm op de deur waar het raam naar beneden gedaan is om de lentegeuren door de auto heen te laten waaien. In de auto gaat de klassiek- en tijdloosheid en de Italiaanse flair door; een groot, gelakt houten stuurwiel met het logo in het midden, een ook al klassiek houten dashboard waar de kilometer- en toerenteller en andere metertjes in ronde vorm verborgen liggen, de stoelen zijn klein en van zwart leer met rode stiksels en als laatste is er de lange markante versnellingspook, bovenop afgewerkt met het een ronde houten knop.

In de (houten) middenconsole is een oude radio weggewerkt waarin nog cassettebandjes gestopt kunnen worden. Vandaag geen cassettebandje, maar de gewone radio die ook in de gaten heeft wat voor prachtige lentedag het is; vrolijke akoestische liederen worden afgewisseld met oude klassieke rocksongs die gemaakt zijn om te draaien in de auto tijdens een toerrit. Uit de boxen schalt het geluid niet hard, dit omdat de berijder ten volste wil genieten van het motorgeluid en het suizen van de wind. Samen met de radio nestelt dit zich als een warme luchtbel om de auto die moeilijk te doorboren is, en in de luchtbel heerst de lente en de daar bijbehorende pracht.

Inmiddels wordt buiten de luchtbel het landschap van bos achtergelaten om plaats te maken voor kleinere bomen die als uitlopers dienen en duidelijk maken aan de mensen dat hier het bos eindigt - of begint, afhankelijk van de richting waarin je rijdt -, daarnaast krijgen de groene uitgestrekte weilanden de overhand. Sommige groene rechthoekige lappen grond worden opgevuld door pluizige witte beesten; schapen en kleine lammetjes. Een ander stuk land wordt leeg gelaten door de boer en weer een ander weiland is gevuld met paarden die in beweging komen door het zachte gebrom van de Italiaanse schone.

De zwarte manen van de (altijd al zwarte) Friese paarden dansen omhoog door het galopperen van de beesten en de zon schijnt met een oranjegloed over de zwarte fluwelen vacht. Een prachtig gezicht met de alsmaar langer wordende schaduwen die vrijbaan hebben in het weiland. De natuur zelf als schilder van dit prachtige pittoreske kunstwerk en op het doek komt het geluid tot leven dat hier naadloos op aansluit.

Langzaam wordt de kubusvormige woning zichtbaar te midden van het groene land, deze valt niet alleen op door zijn vorm, maar ook zijn afwijkende karakter; het is geen (woon)boerderij, zoals alle andere gebouwen in de buurt wel zijn. De bijbehorende roodkleurig oprit doemt op en de dunne zwarte banden draaien het gesteente, dat knispert onder het rubber, op. Zacht piepend komt de auto tot stilstand en het geluid verandert in een laag monotoon gebrom; waarna het stilvalt, het raam piepend omhoog gedaan wordt en de deur met een klik open wordt gedaan. Als laatste valt de deur met een doffe dreun in het slot.

dinsdag 1 maart 2011

Kan 't Kwaad?

“Cause all of the stars have faded away. Just try not to worry, you'll see them someday. Take what you need and be on your way. And stop crying your heart out.”
‘Stop Crying Your Heart Out’ – Oasis

Het is lang, lang geleden dat ik me ooit zo verloren heb in iemand. Natuurlijk was daar ’t door mij zelf genoemde Bloemenjurkje dat op en neer zwiepte en zwaaide, en waar we met zijn allen van gesmuld hebben op zijn hoogtepunt, al zouden sommigen dat niet toegeven. Maar nu hoor ik je denken, hoe lang is het geleden dat je je zo verloren hebt iemand? Om precies te zijn; pakweg zo’n vier jaar geleden en wat ik pas vorig jaar (!) achter mij heb kunnen laten, hoe vaak ik dat nog ga herhalen weet ik niet, maar ik heb het al eerder genoemd en misschien komt het omdat het de enige keer was. Maar eerlijk gezegd Rutger, dit overkomt je wel vaker of niet? En wat zou deze keer dan het doorslaggevende ding moeten zijn, Hoekstra? Daar probeer ik ook voor mezelf achter te komen, dat probeer ik echt en ik zou soms willen dat het anders was.

“And my head told my heart; let love grow. But my heart told my head; this time no. Yes, my heart told my head; this time no, this time no.”
‘Winter Winds’ – Mumford & Sons

Eigenlijk zou het niet mogen, vooral niet als je kijkt naar hoe het loopt. Kom op Hoekstra?! Toegegeven, ik ben een gevoelig jongetje met een kleine emmer waarin de emoties al snel overstromen en de daarbij horende vloedgolf de overhand krijgt. Daar hebben een stel geleerden ook een naam voor bedacht dat afgekort wordt met HSP, wat weer staat voor High-Sensitive Person en ja dan ervaar je alles toch even tien keer intenser. Toch probeert het verstand me wat anders te zeggen, maar zoals ik inmiddels ook geleerd heb: ik ben een jongen van gevoelens, dus volg ik het gevoel ook maar.

“The lights will guide your home and ignite your boneds. And I will try to fix you.”
‘Fix You’ – Coldplay

Maar probleem is dat de emoties die zij kent, me zeer naar het hart gaan. Ik zal niet vergeten hoe ik ooit op een regenachtige dag in de zomer van huis fietste; ik moest naar het werk en fietste over een open stuk waar de wind ruim baan had om tegen me aan te blazen, Fix You begint te spelen en ik besluit keihard mee te zingen om de valse klanken van mijn stem mee te laten deinen op de wind, zodat ik er geen last meer van hoefde te onder vinden. Onderwijl stroomden de tranen over mijn wangen en kon ik daar een donkere, tegen het depressieve aan, periode achter me laten. Eentje die beheerst werd door de gedachte over doodgaan. Ik besefte op dat moment dat het onderdeel van het leven is, de realisatie kwam op dezelfde dag nog door het kleine jongetje dat me glimlachend aankeek toen ik druk aan het werk was. Toen kon ik de tranen moeilijk bedwingen, maar later op de weg terug liet ik ze gaan en zag ik dat hij dat lichtje was geweest waar ik naar zocht, en nu zou ik zo graag jouw lichtje willen zijn, waar jij naar zoekt. Daar kom ik eerlijk voor uit. Ik moet alles uit me trekken om je de positiviteit te laten zien, de positiviteit die wel degelijk bestaat. Zelfs voor iemand die wel weet hoe het moet en – hoe egoïstisch - daar bedoel ik mezelf mee, zal het lastig worden. Maar ik weet ook dat het kan! Kan ik dat lichtje zijn? Vast wel.

And if you have a minute why don't we go, talk about it somewhere only we know?
‘Somewhere Only We Know’ – Keane

Een reis, ver weg, weg met zijn tweeën, de veilige en bekende wereld ontvluchtten en de ware betekenis van het leven leren kennen, dat zou ik graag willen. Ontzettend graag, zonder te zeggen waar we heen gaan zodat niemand ons lastig kan vallen. Zelf wel weer contact opnemen wanneer we daar de behoefte voor hebben. Lachen, praten en huilen. Alles ervaren wat bij het leven hoort, aan die wens van je zou ik graag willen voldoen, ook omdat ik hem zelf heb. Zelf voelt het voor mij altijd aan alsof ik gevangen zit in mijn eigen kleine wereld.

“We go where the wild blood flows, on our bodies we share the same scar. Love me, wherever you are.”
‘Wire to Wire’ – Razorlight

Je zou kunnen zeggen dat we hetzelfde met ons meedragen, hiermee bedoelde ik het hiervoor genoemde, maar wellicht verpakken we het beide in een andere verpakking, misschien sta ik er met mijn Friese nuchterheid – die ik van nature ken – wel anders tegenover. Wie weet het? Probleem is wel, we kennen het beide dan – in mijn ogen – maar de afstand die overbrugd moet worden, moet overbrugd worden en die brug wordt gigantisch groot en zal moeilijk zijn te bouwen, en herbouwen wanneer er wat afbrokkelt. De verbinding die meer dan honderd kilometer behelst.

To call each thing by its right name. By it’s right name.”
Christopher McCandless

Nog nooit, nog nooit heb ik de dingen zo letterlijk omschreven zoals ze hier neergeschreven zijn. Voor mij is het schrikken, misschien voor jou nog wel meer. Waarom ik het gedaan heb? Geen idee, ik fietste om mijn medicijn – dubbelzinnig omdat ik ook daadwerkelijk een medicijn haalde, maar tegelijkertijd ook een album kocht en muziek is toch ook een soort medicijn – op te halen en toen kreeg deze impuls. Mijn leven bestaat zo’n beetje impulsen en het vaakst geef ik er aan toe. Misschien niet altijd even handig en verstandig, maar deze keer geloof ik toch echt wel dat het geen kwaad kan.