maandag 28 februari 2011

Eenzaam... Skye

Er schijnt zowaar een zonnetje wanneer ik voet zet op het kleine en oude perron, waar aan de andere kant, de nog voor mij herkenbare, stoomlocomotief vertrekt met plebs die daar geld voor kunnen vrijmaken, waar ik jammer genoeg niet tot toe in staat ben. Mijn hypermoderne (en goedkope) trein, in vergelijking met de zojuist vertrokken stoomlocomotief, is hier net aangekomen na een lange reis van noord naar zuid, die, nog voordat ik de zojuist uitgestapte trein instapte op zijn startpunt, een nog langere reis behelsde van bus, auto en trein.

De reis is dezelfde reis als die ik begin dit jaar in de lente maakte, in mijn dromen, met een bepaald jurkje aan mijn zijde. Nu maak ik de reis daadwerkelijk, maar dan in de troosteloze herfst en eenzaam en alleen. Wellicht niet het moment om in het najaar op reis te gaan naar de andere kant van de zee, in de hoofdstad was daar de gevreesde regen en dit zonnetje is zowaar het eerste echte zonnetje van de gehele reis, en dat in Caledonia, wie had dat gedacht?

Wellicht verwacht men nu een metafoor over dat dit zonnetje ervoor zorgt dat mijn humeur ook goed gemutst wordt na een beroerde lange reis, het tegendeel is waar; de gehele reis verloopt soepeltjes waardoor mijn gemoedstoestand al de hele tijd positief is. Van het troosteloze en muzikaal ligt tegenvallende Liverpool tot de arbeiderswoningen en grote vrachtschepen in de haven van Newcastle, het loopt op rolletjes en het kan niet mooier – terwijl het niet zo klinkt. Nu ben ik vanuit Newcastle gelijk doorgegaan naar Schotland; waar ik vervolgens het prachtige Edinburgh, het industriële Glasgow en het pittoreske Kyle of Lochalsh heb aangedaan. Het is deze laatste plaats waar ik ook uitgestapt ben uit de trein.

Dit was overigens ook de plaats waar ik de overheerlijke koffie had op mijn verjaardag toen ik mijn eerste vakantie in Schotland vierde en die zich vandaag weer overtreft in al zijn eenvoud, want dat is deze koffie; versgezet, inktzwart en goed op sterkte, en dan zijn er nog de uitstekende klontjes bruine suiker die het geheel van een perfecte zoete smaak voorzien. Geschonken in oude Britse kannetjes, schaaltjes en koppetjes en genuttigd aan de rand van een prachtig Loch, waar aan de andere kant het prachtige verwilderde eiland Skye opdoemt, kan het niet beter.

Isle of Skye, de volgende halte nadat ik hier de ingelaste pauze heb gehad omdat ik het overheerlijke zwarte vloeibare goud moest nuttigen. De bushalte is niet ver van het prachtig gelegen en strak wit geverfde café/restaurant en dankzij het feit dat de bussen hier de raarste tijden kennen, kan ik op mijn dooie gemak de koffie door mijn keel laten glijden. Nadat alles geconsumeerd is, slenter ik voor een kwartiertje nog even door het dorpje om wat foto’s te maken voor het thuisfront om mezelf vervolgens terug te vinden in de overwegend gele en versleten bus.

Vanuit hier kijk ik rustig door het raam naar het landschap dat iedere seconde weer verandert door het snel en ‘t wild voortbewegen van de bus, en de ongerepte natuur natuurlijk. Dit alles ondersteunend met folk muziek die hier nog meer tot zijn recht komt dan de uitgestrekte groene weilanden van It Heitelân, Fryslân. De prachtige wolkenpartijen gevormd in verschillende patronen, die zich gaan meten naar je fantasie als je maar lang genoeg kijkt, vormen een perfect koppel met de steeds feller schijnende zon, het spiegelgladde water dat het eiland – logischerwijs – omringd en de groene heuvels, die eigenlijk te ruig zijn om heuvels genoemd te mogen worden in mijn ogen.

Na een wilde, hobbelige en prachtige rit door al het natuurschoon, komt de bus aan op zijn eindhalte, de hoofdstad van het eiland Portree. Een schilderachtig uit de kluiten gewassen dorp, wat wij thuis een Vlecke zouden noemen, wat zeer toeristisch mag heten en waar genoeg te beleven is. Souvenirwinkeltje, na souvenirwinkeltje, na souvenirwinkeltje. Voor het gemak vergeet ik de boottripjes naar het kleine eilandje Canna – waar je de puffin (papegaaiduiker) kunt bewonderen in zijn natuurlijke omgeving – die erg in trek zijn en waar handig op ingespeeld wordt door de organisators kijkende naar de prijzen die gevraagd worden.

Hier wordt overnacht om morgen één van de hoogste punten te bezoeken van het eiland, dit zou een fantastisch uitzicht moeten geven over de Binnen-Hebriden, waar Skye onderdeel van is. Zodoende sta ik de volgende ochtend in alle vroegte op om me te begeven naar het hoogste punt, ware het niet dat ik tijdens het ontbijt, bestaande uit worstjes, bonen, scrambled eggs en bacon, toch besluit wat anders te doen. De puffin zal worden opgezocht door ondergetekende, zo treedt hij eens te meer in de voetsporen van zijn moeder die verliefd is op de beestjes en het liefst morgen nog haar intrek neemt in een huis op IJsland, waar ze ook te vinden zijn, in nabijheid van deze niet vliegende zwart-wit gekleurde vogeltjes.

Zo vind ik me later op de ochtend terug op een  oude vissersboot, de schipper – die zo door het leven kan als kapitein Iglo – vertelt mij niet noemenswaardige feiten over wat hij wel niet opgevist heeft met deze boot. Oud en krakkemikkig is die, maar een onweerstaanbare aantrekkingskracht heeft de boot ook zeker op mij met zijn guitige kajuit, op de golven heen en weer deinende haken, waar ze vroeger waarschijnlijk de netten mee binnen haalden, en de van hout gemaakte romp, die nu afgebladderd is en waar ik nog wat rode verf op kan ontdekken.

Nadat ik als enige passagier, wat wil je ook zo aan het begin van de herfst wanneer het koud is, maar toch nog steeds zonnig, van de boot gestapt ben en al snel mijn landbenen hervonden had, werd het tijd om de dieren op te zoeken. Een prachtige aanblik die me nog lang zal heugen; het groene land loopt grillig door tot de zee waar het abrupt ophoudt en een steile klif als een muur opreist vanuit het water, op de randen en de in inhammen van de klif en verspreid over het groene land staan de puffins in grote getale in groepjes met de rug naar mij toegekeerd vanwaar uit de zilte zeelucht blaast. Zo nu en dan waggelt er eentje naar de rand van de klif, hupt van rand naar rand en springt uiteindelijk het water in met een sierlijke duik – met de dreigende grijze wolken en een toch nog volhardende herfstzon als passend decor – om op jacht te gaan naar vis. Wanneer ik mijn ogen rechts en links beweeg over de het groene van puffins bezaaide land, zie ik dat ze hier in een baai liggen en dat aan beide weerskanten van de baai twee haventjes liggen waar de schippers hun boten vastleggen voor het naderende noodweer; een grijs gordijn komt los van het alsmaar donkere en naderende wolkendek in de verte.

Mijn persoonlijke kapitein Iglo meldt me dat het voor ons ook tijd is om weer uit te varen en gezien elke witte baardhaar iets over zijn ervaring als zeevaarder zegt, vertrouw ik hem op zijn woord. Gelukkig dat onze boot aan de andere kant van Canna ligt en we zo nog een marge hebben om droog aan te komen op Skye. Wel neem ik met spijt in mijn hart afscheid van dit door de natuur geschilderde schilderij en denk ik toch stiekem even terug aan mijn droombeeld dat hier een bloemenjurkje naast mij stond met een door mij geplukte bloem in haar bruine krullende haar, maar dat is een vervlogen tijd. En zelf heb ik hier nooit over één van deze heuvels hoeven lopen om het achter me te laten op de top van de bult, wonderbaarlijk genoeg.

Nu zit ik weer in het druilerige Nederland en is het voorgaande lang geleden, onderwijl zit ik in een trein die niet op tijd rijdt, zo is mij te ore gekomen; van IJmuiden naar Heerenveen, met een korte tussenstop in Utrecht. In de Domstad stap ik uit voor de overstap, waar ik maarliefst een half uur voor kan uittrekken, dus besteed ik deze dan ook goed door een dure koffie te halen bij de AH to Go. Wanneer ik voor het centrale bord sta voor mogelijke andere snellere routes en zo de overstap sneller kan wegwerken, voel ik een warm gehijg in mijn nek en zachte voetstappen die zich door hetzelfde zachte geluid onderscheiden van de andere weerklinkende voetstappen.

vrijdag 25 februari 2011

Eenzaam… Londen

De herfstwind waait guur over de vrijwel uitgestorven straat. De mensenmassa die anders links en rechts van mij loopt en waar ik dan geen oog voor heb, is nu verdwenen en ik betrap me er op dat ik ze mis. In mijn eentje struin ik over het trottoir. Zo nu en dan rijdt er een auto vlak langs de stoeprand in een plas regenwater waardoor de vloeistof hoog opspat en mij net niet weet te raken. De waterdruppels kleuren de stoeptegels van lichtgrijs in donkergrijs en zodoende wordt de troosteloosheid die heerst nog verder aangedikt.

Deze keer kan ik de details in me opnemen, en daar baal ik van; oude, vies bruine arbeiderswoningen die tot vier hoog rijzen en dicht op elkaar staan geplakt, verzakte donkergrijze stoeptegels, geen bevolking en het gemis van het gedans van eerder dit jaar zorgen voor een neerwaarts gaande spiraal in mijn hoofd. De kleuren die ik nu kan herkennen stellen mij niet tevreden en in niets lijkt het nog op Oxford Street die ik me herinner van de lente van vorig jaar.

De bebaarde gitarist is verdwenen samen met de zon waar hij over zong en de blauwe lucht die zo vaak gepaard gaat met de grote altijd schijnende ster, die verstopt zit achter de grijze bewolking. Zachtjes begint de regen los te komen van het wolkendek en stiekem hoop ik dat de grijze en zwarte wolken oplossen doordat de druppels neervallen op mij en de andere mensen die zich op straat durven te begeven, waardoor het droog wordt en het zonnetje kan schijnen. Het mag niet baten. Even later is het zelfs harder begonnen met regenen en sta ik samen met nog twee mensen onder een portiek te schuilen.

Een man van middelbare leeftijd met kort zwaar haar waar grijze haren al in beginnen door te komen. Verder valt een grote bruine van wol gemaakte trui te ontdekken onder de zwart gekleurde winterjas, met daaronder een simpele niet opvallende spijkerbroek en een bijpassend paar grote werk schoenen. Hij zou niet opvallen in deze kledij, goed ingepakt zodat het lijkt alsof hij uit het ouderlijk huis is gestapt nadat moeder hem goed aankleedde, ware het niet dat zijn hoofd en voeten te groot zijn in verhouding tot zijn gedrongen lichaam. De aanblik is een aanslag op mijn lachspieren, maar ik weet me in te houden, net zoals het volwassen meisje dat aan de andere kant staat van de man.

Gehuld in een zwarte winterjas, inclusief modieus sjaaltje, en een witte rok met zwart bloemetjesmotief is het zeker geen verkeerde aanblik. Tel daar het rossige haar, waar de stijltang bij langs gegaan is, bruine ogen en zwarte vierkante bril bij op en het beeld is compleet. Ze staat in groot contrast met onze komische metgezel; aantrekkelijk ogend en ze komt op mij intelligent en grappig over. Op het moment dat ik denk dat ik misschien maar een gesprek moet aankopen, gaat ze ervandoor, al snel volgt ook de man en zo sta ik nog alleen in het donkere en droge portiek.

Wanneer ik over de straat kijk zie ik dat de underground niet ver hier vandaan is, op dat moment gaat de wind liggen en zodoende waait de regen niet meer met dikke spatten tegen je aan als je onder je schuilplaats vandaan komt. Een geschikt moment om naar de metro te gaan.

Deze keer betaal ik wel, spring ik niet over de toegangspoortjes en ren ik niet het metrostelsel in omdat het personeel achter me aan zit. In mijn eentje wandel ik rustig over het station, naar het perron, het achterste stel in van de al wachtende metro en neem ik plaats in een vrijwel lege van lelijk staal gemaakte transportmiddel. Tegenover me zit een ouder echtpaar met de boodschappentassen en wandelstokken rustig de krant door te nemen. Verderop zit hetzelfde volwassen meisje als zonet, ik laat haar lekker rustig zitten.

Schokkend komt de metro in beweging en zet het koers naar het park waar ik hopelijk iets terug hoop te zien wat me aan de lente doet herinneren. In de verte doet het volwassen meisje dat ook met haar rok, maar niet genoeg om deze dag nog enigszins op te vrolijken. Dan maar de muziek in de oren stoppen en daar wat nummers luisteren die me aan die vervlogen tijd doen herinneren. Daardoor verloopt de rit ook sneller dan gedacht en dus stap ik uit bij Hyde Park. Ik loop de trap op en kijk eens om me heen; het park ligt er in ieder geval nog hetzelfde bij als toen. De bomen zijn nog overwegend groen, hier en daar is al een bruine of gele vlek te ontdekken, maar over het algemeen staan ze er nog rooskleurig bij.

De troosteloosheid is hierdoor minder aanwezig dan op Oxford Street en dat is een gunstig voorteken. Hoe dichter ik bij het park kom, hoe meer geluiden er aanzwengelen, waaronder een herkenbare stem. Mijn wandeltempo verandert in een stevige looppas om te zien of het de pianiste is van toen en tot mijn verbazing is ze het. Ze zingt een ander nummer dan ze toen destijds deed, maar het maakt mijn dag goed. Het gezang dat doordrenkt is met het Cockneyaccent, zorgt voor een warm gevoel in mijn lichaam en een zonnetje dat door de wolken breekt, in mijn hoofd althans; buiten is het nog steeds troosteloos en miezert het. En sta ik nog steeds alleen zonder een bloemenjurkje aan mijn zijde.

woensdag 23 februari 2011

Sneeuw, McDonald’s en een Oostblokgrijs Medicijn

Plotseling valt de sneeuw neer op de koude ondergrond en mensen die zich in dit gure winterweer buiten durven te begeven. De wind waait vies langs de door de neerslag nat geworden haren, de witte vlokken plakken tegen je kleding aan waardoor de term sneeuwpop al snel uit het vet gehaald mag worden, de grond wordt glad en mensen glibberen en glijden met de fiets eroverheen, de omgeving krijgt een sprookjesachtige sfeer door het weinige licht – wat afkomstig is van straatlantaarns, fietsverlichting, woningen en het beetje omgevingslicht – dat terugkaatst op de witte sneeuw en dit alles zorgt ervoor dat de gedachten beginnen te malen.

Met het hoofd voorover gebogen tegen de sneeuw en de wind in loop ik de trap van de rommelige, openbare en gure fietsenstalling van het station op om de ondergesneeuwde fiets van mijn moeder uit zijn lijden te verlossen. Al snel begeef ik me over de besneeuwde wegen naar dat ene grote fast food restaurant in Heerenveen, de McDonald’s, aan de rand van de snelweg, de A32, die naar plaatsen als Leeuwarden en Zwolle voert.

Daar aangekomen plant ik de fiets in het ijzeren fietsenrek, verorber een groot voordeelmenu en slurp ik de koffie verkeerd lustig naar binnen om de warmte van de hete vloeistof door mijn lichaam te voelen. Onderwijl staar ik schaapachtig naar mijn eigen spiegelbeeld dat zich aftekent in het raam van de nooduitgang tegenover mij; een jongen van zeventien jaar met een roze, wit geblokt overhemd en nat gesneeuwde krullen op het hoofd, acne is in overvloede op het gezicht aanwezig en het kent lachende – aldus de therapeut – bruine ogen. Mijn voorkomen doet mensen denken dat ik een jong volwassene ben, wettelijk gezien ben ik nog maar een kind, een tiener.

Een tiener die, zoals nu, hier graag alleen zit aan een tafeltje en mijmert over van alles en nog wat, over de glinstering in het kort geknipte zwarte haar van de waarschijnlijk Marokkaanse of Turkse man die ergens begin dertig zal zijn of de bebrilde zakenman naast mij die dezelfde bestelling geplaatst heeft en (verrassend) rustig de krant, de Telegraaf, leest. De drie jongens die schuin tegenover de zakenmaan zitten, zitten stoer in de loungestoelen openlijk te flirten met een duo meiden van mijn leeftijd. Bepaald niet mijn type; lang stijl blond haar, openlijk ingaan op de in mijn ogen falende flirt pogingen van de drie boerse jongens, Blackberry in de hand en druk aan het sms’en, en het zou me niet verbazen als dit digitale contact tussen henzelf plaats vindt. In een flits moet even ik terugdenken aan het korte beeld van vanmiddag voor de Hema, in Leeuwarden, maar verbazingwekkend genoeg ben ik ook weer snel terug in de McDonald’s te Heerenveen.

Maar al snel dwalen de gedachten af naar de periode van anderhalf jaar geleden, toen ik in dienst was van Ronald McDonald en zijn vrienden. Een periode waar ik niet graag aan terugdenk. Ik zie mezelf nog op een zwoele zomerdag fietsen over de landelijke weg naar het ‘restaurant’ en ik hoor mezelf nog denken – Wat nu als er een auto aan komt scheuren met twee mannen daarin en waarvan eentje uit het raam hangt en op me begint te schieten, waar moet ik dan heen? Ik kan alleen rechtdoor, misschien moet ik dan maar door de weilanden en in een rechte lijn naar de woning verderop fietsen, desnoods rennend als ik niet vooruit kom met de fiets. – wat ik mezelf liever niet aandoe, maar ik kan het ook niet tegenhouden.

Toch stel ik mezelf de vraag, mis ik iets van die tijd? Het eerste antwoord op de door mezelf gestelde vraag is niets, maar al snel kom ik er op terug en mis ik twee werknemers. De hostess, mijn bazin die er al van begin af aan in dienst was van de grote gele M in Joure, en de werkneemster met de stijl lange blonde haren waar iedere jongen waarschijnlijk een zwak voor zou hebben, maar een zwak had ik niet voor haar in die zin. Met beide kon ik goed praten en werkte ik graag samen. De doodsaaie middaguren pratend doorkomen en zo nu en dan de boel schoon boenen om snel weer verder te gaan met praten. Met de hostess over de opgedane ervaring in achttien jaar McDonald’s Joure en de daarbij behorende memorabel momenten, met de werkneemster over de gang van zaken in het dagelijkse leven. Bij de laatste had ik een soort vertrouwend gevoel die je niet snel hebt en volgens mij al helemaal niet snel op de werkvloer. Wie had dat gedacht, Rutger die sentimenteel wordt over de McDonald’s terwijl hij een broodje en wat franse frites naar binnen werkt.

Wanneer het eten naar binnen gewerkt is, stap ik weer op het fietsje en rijd ik door een besneeuwd Heerenveen, dat me opvallend genoeg nog maar één keer geïnspireerd heeft voor een slap schrijfsel. Zo fietsend door It Fean besef ik me dat ik dit wel fijn vind, lekker in me eentje, ondertussen zijn ze thuis druk aan het werk en ik trein in mijn eentje naar Leeuwarden omdat ik wat afgesproken heb. Om mijmerend over niets terug te gaan naar huis is ook een fijne gedachte die me bezig mag houden en onderwijl geniet ik van de Australische folk van Angus & Julia Stone, een verrassend mooie combinatie met de sneeuw.

Wanneer ik het oude landweggetje achter op het industrieterrein rijdt en de first track zet op de geheel witte weg, besef ik me dat ik er lichtelijk tegen opkijk om het huis binnen te stappen en dat om de hele simpele reden dat ik het allemaal maar te druk vind in ons huis. Het gevoel wakkerde aan nadat ik het weekend had doorgebracht bij mijn zus en haar man in hun flatje, de rust op zeven hoog achter me laten en terug gaan naar zoveel meter onder de zeespiegel in het eigen stulpje voelde niet fijn. Niet omdat het een gigantische bende is op mijn kamer, maar gewoon vanwege het simpele feit dat drukte heet.

Dat ik dan ook nog eens tien weken lang thuis opgesloten zit, voorlopig, omdat ik niet op stage kan, is een niet opbeurend feit. Dan is daar nog eens het medicijn dat ik slik om mijn stromende en sombere gedachtegang tegen te gaan is een ook al een niet opbeurend feit. Dat het zover gekomen is dat ik een antidepressiva moet slikken, had ik niet zien aankomen. Hoe dat gekomen is heb ik al beschreven, wel in een andere context, maar zoals daar beschreven, zo is het destijds gebeurd.

Wat de McDonald’s hier dan nog mee te maken heeft? Waarschijnlijk dat het daar in die drukke omgeving allemaal begonnen is. Maar dat is waarschijnlijk en het kan ook zo zijn dat het iets geheel anders is, een antwoord dat ik door middel van dat medicijn en therapie probeer te vinden. Hopelijk worden de driftbuien en altijd maar heersende frustratie dan ook ingeperkt. Hopelijk kan ik dan normaal stage lopen, normaal blijven communiceren in discussies met anderen en zie ik een grens die ik niet mag overschrijven omdat het anders op de kop verkeerd loopt. Het zou fijn zijn als dat Oostblokgrijze pilletje en professionele hulp daar aan kan meehelpen.

Misschien overdrijf ik de boel ook wel, maar vast staat dat de gebeurtenissen van destijds bij de McDonald’s – twee keer niet komen opdagen op je werk omdat je je er niet lekker voelt – me nog steeds achtervolgen. Feit is ook, dat ik niet meer op de weg ga liggen en dat dat wel de druppel is geweest die de emmer deed overlopen. Twijfelachtig is de toekomst die voor me ligt, wat gaat het medicijn doen, wat is de uitkomst van therapie, met wat voor nieuwe menu’s komt de McDonald’s op de proppen en hoe lang blijft de sneeuw liggen die een zo heerlijke stilte en rust met zich meebrengt die ik graag terug zie in mijn hoofd. Ach, de tijd zal het leren, om maar eens af te sluiten met een vaak en desalniettemin een hier goed passend cliché.

woensdag 16 februari 2011

Achtbaan van Emoties

Het kind naast mij stuitert op en neer met van boven en naar beneden deinende blonden krullen en een rood aangelopen hoofd. De ogen fijn dichtgeknepen en zijn mond wagen wijd open waaruit een lang gerekte schreeuw klinkt. Abrupt stopt deze, evenals het stuiteren. Nog luid snikkend en hikkend zegt hij dat hij niks kan doen aan deze driftbuien tegen zijn ouders, die zichzelf in veiligheid hebben gebracht door een eindje verderop te gaan staan. Vader kwaad dat zijn zoon weer eens verandert is in een stuiterbal en moeder kijkt met een bezorgde blik toe en houdt haar mond.

Ik voel mee met het leed van het jongetje, het raakt mij en het voelt alsof ik het zelf mee gemaakt heb. De machteloosheid is af te lezen van de houding van het jongetje met de blonde krullen, vooral de woorden dat hij hier niks aan kan doen benadrukken dit gevoel. Ik zou graag een hand op zijn hoofd willen leggen, zijn heen en weer stuiteren tegenhouden en de rust terug brengen in zijn hoofd. De kortsluiting die dan plaatsvindt voorkomen.

Alleen kan dat niet, zijn ouders staan al net zo machteloos als dat ik doe, en met name het jongetje zelf doet. De ouders laten hem zijn gang gaan, op en neer stuiterend en mensen verrot scheldend. Tegenhouden heeft geen zin, de grens is al overschreden en dus komt de grens van wat door de beugel kan steeds verder te liggen – als die er al is.

Langzaam verandert het beeld van het jongetje en zijn bezorgde en kwade ouders in een zwarte gedaante die een schermutseling heeft met twee oudere jongens. Hij weet te ontkomen en rent naar buiten over de oprijlaan, het gras in, richting de vijver. Een zware stem tiert dat hij maar beter de vijver kan inspringen. Voor een moment overweegt hij dit te doen, in plaats daarvan gooit hij het nabij staande tafeltje in het water en loopt hij verder door het gras richting de weg.

In de verte ziet hij twee gele lichten aan komen en ergens in zijn hoofd is er geen kortsluiting meer, maar een werkelijke explosie die alles lam legt. De zwarte gedaante besluit op de weg te gaan liggen, maar wanneer hij ligt wordt de explosie ingedamd en staat hij zelfstandig op om vervolgens in de berm beet gepakt te worden door de twee oudere jongens. Stevig omklemmen ze hem en onderwijl schreeuwt een vrouw met overslaande stem woorden die niet doorkomen.

De gedaante vraagt of de houdgreep losser mag, langzaam komt hij tot inkeer en kan hij rustig aan de kant van het fietspad gaan zitten. Al snel staat het op en loopt hij weg, nadat het zijn kapotte trui op de weg heeft gegooid, richting het achter het huis gelegen industrieterrein. Daar gaat hij onder een lantaarnpaal staan en schreeuwt keihard dat ze eens in zijn schoenen moeten staan om te ervaren en te voelen hoe rot dit is. Een kreet uit het binnenste van zijn ziel. En hier voel ik weer mee met de gedaante, vooral ook omdat de zwarte gedaante mij bekend voor komt.

Weer verandert het beeld, van de nachtelijke omgeving van een ruziënde familie in een jongen met een te grote bril en overhemd achter zijn ook al te grote beeldscherm. Naast het beeldscherm staat nog zo’n type beeldscherm formaat vliegdekschip. Met zijn puisterige neus tegen het beeldscherm aangedrukt, biggelt er een traan onder het glas vandaan over zijn wang en valt het op het door kwijl doordrenkte toetsenbord.

Het toetsenbord dat er voor zorgde dat hij kon praten, waar hij dat in het echt naliet en niet aankon. Niet alleen in dit geval, ook andere keren faalde hij de woorden de kracht mee te geven op de momenten dat het moest – in het echt – in plaats van op de momenten dat het er niet toedeed – digitaal. Net zoals bij de andere beelden, voelt dit als een stukje van mij.

Dit laatste beeld is kort en vervaagd al snel om zich te vormen tot een nieuw beeld. Ik kijk tegen een smerig plafond aan en een stoffige waaier die alleen in de zomer zijn werk hoeft te doen wanneer de gehele dag de zon volop mijn kamer schijnt. Alleen hoeft dat niet met dit ochtendzonnetje in de wintermaanden en met het wakker worden realiseer ik mij dat ik verplichte dingen niet hoef te doen door het voorval van gisteren. Echter, moet ik ook, wellicht vervelende, dingen doen door het voorval van gisteren en voorvallen in het verleden.

Eerlijk gezegd voelt het openen van de ogen na een lange nacht van rust, niet als het gewenste wakker worden met de vogeltjes die fluiten en het zonnetje dat lekker schijnt op mijn boze bolletje. De achtbaan van emoties is hiermee weer een nieuw rondje in gegaan en zal jammerlijk genoeg nog lang niet tot een einde komen.

zondag 13 februari 2011

Mr. Blue Sky

Rustig zit ik op het bankje –  waar het zo vaak gebruikte groen op parkbankjes al begint af te blakeren alsof het verschroeid hout betreft – te mijmeren over van alles en nog wat. Het groen om me heen wordt strak in de hand gehouden door de plantsoendienst van de gemeente. Mensen genieten van de in bloei staande bloemen op deze eerste echte lentedag, nadat het dagenlang mistroostig weer was dat ons vergezelde. Men wandelt met de hond door het park, een ander zit op een ander bankje een boek te lezen en de hangjeugd zit even verderop aan de rand van het park: mensen lastig vallend die proberen te genieten van het prachtige weer.

Zo komt een meisje met kort blond haar, die hand in hand loopt met een jongen die een oude bruine vettige pet draagt, het park in lopen. Hij oogt een beetje traag van begrip met zijn lege bruine ogen en staat zo in scherp contrast met zijn vriendin die kleurig, fleurig en bijna huppelt door het park; alleen zit ze vast aan haar vriend, waar ze geen problemen mee lijkt te hebben overigens. Ze genieten van elkaar, het weer en van de lasten en zorgen die zijn verdwenen door de zon.

Achter hen loopt een jongen in zijn eentje; schouders hangen een beetje benden, evenals zijn hoofd waardoor zijn halflange haar voor zijn gezicht valt. Zijn lichaamshouding verraadt veel over zijn gemoedstoestand. De bos bloemen die hij vasthoudt hangt treurig naar beneden en de gitaar op zijn rug doet het vermoeden dat hij zojuist is afgewezen nog sterker aanwakkeren. In zijn gedachten loopt naast hem zijn liefde in een schattig jurkje, alleen is deze verbeelding op de zachte lentebries meegenomen naar iemand anders of gewoon opgelost in het niets.

Ik blijf hem volgen met zijn Spaanse gitaar, waardoor het volgen makkelijk gaat omdat niet iedereen met een instrument op zijn rug rondloopt door het park. De jongen gaat onder een boom zitten, zet zijn gitaar goed en begint te spelen en te zingen met de bijbehorende tekst. Ik herken het nummer en begin zachtjes mee te zingen. Een vrolijk (verliefd) nummer voor iemand die zojuist is afgewezen concludeer ik, wanneer mijn vermoeden het uiteraard bij het juiste eind heeft.

Het lijkt hem op te beuren dat hij dit nummer speelt en zingt. Hij lijkt zijn gevoelens, zowel positief als negatief, eruit te zingen en brengt zodoende nog meer pracht en praal in de lucht onder de strak blauwe lucht die er vandaag is én ergens raakt het mij en voel ik met de jongen mee. Vooral wanneer ik naast me kijk en er een lege plek zichtbaar is op het nog net groene parkbankje.

Plots komt er een meisje in het beeld, dat zojuist werd opgevuld door de houten groene balken van het bankje en waar nu het figuur van haar in terecht is gekomen. Ik kijk haar eens aan. En nog een keer om er zeker van te zijn of mijn ogen zich niet bedriegen en ik haar niet hoef te vragen om haar modieuze zwarte bril op mijn neus te zetten. Lang rossig haar, bruine ogen achter de glazen van de bril, een bruin leren handtas en een uitstraling waardoor het glazuur wel eens van je tanden kan afspringen.

Ik draai mijn hoofd weg, kijk eens naar voor me uit richting de vijver waar de eenden in rond dobberen en denk eens na. De gedachten voeren terug naar de afgelopen zomer, naar een terrasje in een druk bevolkte straat waar een festival aan de gang was en de persoon naast mij flyers aan het uitdelen was. Een beeld wat op mijn netvlies gebrand is en daar ook niet meer van zal verdwijnen dankzij de foto’s die er gemaakt zijn.

De jongen met de gitaar zet ondertussen een nummer in dat afkomstig is uit de jaren zeventig, mijn favoriet aller tijden mag heten en perfect deze dag beschrijft. Hardop begin ik mee te zingen en de dame naast me kijkt me aan met de glimlach die ik gemist heb, zo doet een gevoel in mij zeggen. Zelf begint ze ook zachtjes mee te zingen en zo ontspant er zich een bijzonder toneelstuk hier midden in het park op deze bijzondere dag waar de goedlachse meneer met de blauwe lucht – in zijn eentje – ons allen verblijdt met zijn luchtigheid.

dinsdag 8 februari 2011

't Prachtige Stereotype Dorp

Ergens loeit een koe in een weiland dat omringt wordt door nog meer groene weilanden. Soms onderbroken door een groen weiland gevuld met witte pluizige bolletjes dat een schaap blijkt te heten en anders wel een edele bruine of zwarte knol, die normaliter paard wordt genoemd. Rustig staan ze om de windmolens en elektriciteitsmasten heen te grazen. Zo nu en dan wordt de zon verduisterd door een zwerm opstijgende vogels. In de ondergelopen greppels die tussen de weilanden doorvoeren zit een reiger stokstijf te wachten tot het moment waar op hij kan overgaan tot de aanval op zijn prooi. Verderop zit een buizerd langs de weg op een lantaarnpaal te wachten tot er een haas, muis of vogel wordt aangereden, om deze vervolgens lekker te kunnen oppeuzelen.

De weg die alsmaar drukker en drukker wordt door het vrachtverkeer dat hier langs rijdt. De ene keer rijden ze naar het nabij gelegen industrieterrein, dat in dezelfde jaren gigantisch snel is opgerukt. Een andere keer rijden ze naar de grote vuilnisbelt die met het half jaar ook toeneemt in omtrek… en hoogte. De omwonenden hopen stiekem dat de vuilnisbelt in brand vliegt. Misschien vanwege de stank, misschien vanwege de drukte van vrachtwagens die het met zich meebrengt, maar het is vooral de macht die ze misbruiken door de ene naar de andere boer op te kopen in naam van de gemeente waardoor ze nog sneller kunnen uitbreiden.

Verder is alles rustig en wanneer men in tegengestelde richting rijdt op dezelfde weg dan passeer je de buren die, minsten, honderd meter verderop wonen en waar nog ouderwets hout wordt gekapt. Ga je over het drukste stukje snelweg van Friesland via het gevaarlijkste viaduct van de gelijknamige provincie dan kom je terecht bij de dorpskern, waar het zojuist omschreven weidse landschap onderdeel van is.

Het drop waar de hoofdstraat geen hoofdstraat heet en waar een echt dorpsplein ontbreekt, ligt er vredig bij. In de dorpskroeg zitten iedere dinsdagavond  de zes stamheren de dag door te nemen en anders wel het reilen en zeilen in wat er gaande is in het drop. Net zoals dat bij de lokale kapster wordt gedaan, waar de laatste roddels nog eens goed doorgenomen worden en vervolgens lekker worden aangedikt. Schuin tegenover de kapster liggen de trots van het dorp waar ieder samenkomt wanneer daar aanleiding toe is, de voetbalvelden.

Er wordt op hoog niveau gespeeld op de zaterdag wanneer de trots van de club mag aantreden, het eerste elftal. Ieder jongen droomt er van, nadat zijn werkelijke droom als profvoetballer is uit elkaar gespat, om terecht te komen in het eerste. Je vergaart aanzien bij de opperhoofden van de club, er wordt naar je omhoog gekeken door de pupil van de week en je vrienden betalen je bier bij de derde helft.

Het bier dat wordt ingekocht bij de lokale supermarkt waar nogmaals de roddels worden aangedikt en waar iedere zestienjarige uit het dorp zijn carrière begint. Waar je de mensen weer tegenkomt die je uit het oog verloren bent, nadat je van de basisschool naar de middelbare school bent gegaan en ieder zijn eigen weg gekozen heeft. Meestal ga je samen met je buurjongetje, en inmiddels beste vriend, naar dezelfde middelbare school, maar anderen verlies je uit het oog en zie je niet meer. Soms kom je ze nog tegen bij de keet waar in het weekend druk gezopen wordt met het bier dat in de aanbieding was bij de lokale supermarkt.

Voor de supermarkt hangen de jongeren die zo graag verlangen naar de nabij gelegen grote stad, maar waar ze op die leeftijd nog niet mogen komen van de ouders. Energiedrankje naar energiedrankje wordt achterovergeslagen, oude omaatjes worden lastig gevallen door dit schorem en in het drop zorgen ze voor onheil bij de speeltuin die naast de basisschool ligt. Op het plein van de basisschool worden de roddels nog eens aangedikt, waardoor de lokale paparazzi nog net niet in de bosjes ligt voor de desbetreffende woning van het hoofdonderwerp.

Ondertussen wordt er een nieuw gerucht de wereld in geslingerd doordat er twee jongeren, een voetballer uit het tweede elftal die druk vecht voor een basisplaats in het o zo roemruchte eerste elftal van het dorp en de meest beruchte kwajongen van het plaatsje, een navigatiesysteem zouden stelen uit de naast hun geparkeerde auto. Politie rukt met man en macht uit, maar hier was geen duidelijke reden voor. Volgende week hebben ze daadwerkelijk het navigatiesysteem gestolen. Echter, in de gedachten van de paranoïde bezitter van de auto waar mogelijk een navigatiesysteem in zou liggen dat kans had te worden gestolen door de twee jongens, was deze al gestolen.

Rustig sla ik het tafereel gaande en fiets ik langs de buurtsuper over de drukke snelweg door middel van het gevaarlijke viaduct naar huis; langs de schapen, de knollen en koeien die rustig grazen in een weidse landschappen. De laatste vijfentwintig meter leg ik af over een grindpad, wat onze oprijlaan mag heten, om daar de fiets te stallen in het fietsenrek naast de andere vervallen tweewielige voertuigen. De deur gaat open, ik loop de trap op, open de deur van mijn kamer en ga zitten achter mijn laptop en begin te tikken aan een schrijfsel over mijn kijk op het o zo prachtige stereotype dorp waar ik woon.

maandag 7 februari 2011

't is Mijn Beste Vriend

Hij heeft net met zijn zwaar bewerkte zwart-wit foto afscheid genomen van vrolijkheid in eigen persoon. De foto, waarop hij breed glimlachend staat, is maar een schim van wat er werkelijk speelt. Dat blijkt wel nadat hij zelf heeft uitgelogd, naar boven loopt en op zijn kamer in het donkere raam kijkt waar zijn spiegelbeeld zich aftekent. Het licht van de lamp die op het bureau staat weet treffend, en waarschijnlijk onbedoeld, te illustreren wat er gaande is in zijn hoofd. De linkerkant uitgelicht doordat de lamp er volop schijnt, de rechterkant gehuld in duisternis omdat de lichtbron niet tot daar reikt. In de ogen zijn witte puntjes zichtbaar van de lamp die er in reflecteert, zelfs in de donkere rechterkant is deze zichtbaar om aan te geven dat het leeft.

Diep verstopt in de lichte kant zit een vettige splinter die zich niet weet los te maken van het gezonde verstand. Nee, bij elke frustratie die zich voordoet boort de splinter zich dieper in het mooie en goede. Een jurkje, schommel of foto kan nog zo mooi, zo leuk en goed zijn; het zorgt er niet voor dat het kleine afgebroken en scherpe voorwerp zich los kweekt van de glimlach die eigenlijk een grimas hoort te zijn. Het jurkje weet nog, zei het onbedoeld, het verst te komen met het verwijderen van de splinter.

Bij anderen treedt de splinter in werking en maakt het meer kapot dan hem lief is. Vriendschappen die geen vriendschappen meer zijn, stage dat geen stage meer is en een bijbaantje wat geen bijbaantje mag heten. Het zorgt ervoor dat het hem onmogelijk wordt gemaakt om ergens heen te gaan zonder de keerzijde er van te zien. De oorzaak zou zo maar eens mijn afscheid kunnen zijn bij die grote frituurtent, net alsof iemand hier ontevreden over was en me deze splinter toegooide als straf zodat ik niet meer normaal zou kunnen werken in de toekomst. Het is op deze momenten dat de duistere kant zich als een door mezelf opgetrokken deken over de lichte zijde heen komt te liggen.

Onder de deken loopt een lont waarvan het uiteinde open en bloot net onder de deken uitsteekt en wacht op zijn ontbranding. Wanneer de lont aangestoken is, brandt deze vliegensvlug op om mij tot een uitbarsting te laten komen. Alles en iedereen dat om mij heen staat wordt aangepakt door een zwart iets en dit zorgt ervoor dat zelfs de mensen die de frustraties niet waard zijn ze meekrijgen. De volle laag en geen gas terug, de zelfbeheersing is verdwenen.

De splinter komt tot een beeld; een jongen van mijn leeftijd met een lijkbleke huid, die gehuld gaat in inktzwarte kleren en waar normaal de ogen horen te zitten zijn twee lege doorzichtige gaten te vinden. Haar dat normaliter krullend hoort te zijn, hangt slapjes naar beneden en een vettige substantie drupt van zijn hoofd op zijn schouder en anders wel op de grond. Het is mijn beste vriend.

Alle ergernissen gehuld in die lijkbleke jongen die, wanneer hij actief is, nog maar eens een raam breekt die het niet verdient. Die een oerkreet loslaat wanneer ik in mezelf murmel als ik buiten loop, probeer af te koelen en de lijkbleke jongen van me af probeer te schudden. Beste vriend of niet, hij is mij tot last en ik wil van hem af. Elke keer weet ik een gaatje te slaan, maar niet door te trekken waardoor hij moet lossen. Elke keer komt hij terug en stookt hij het in mijn hoofd op; gedachten buitelen over elkaar heen en neemt de o zo belangrijke zelfbeheersing met zich mee. Zoekend en graaiend probeer ik het terug te vinden, maar elke keer wanneer ik denk het terug te hebben gevonden, komt de splinter tot leven.

Wat helpt mij de splinter tot bedaren te krijgen? Wat helpt mij om de splinter niet in werking te laten treden? Wat helpt mij om mijn jarenlange trouwe vriend van me af te laten schudden? Laat ik de jongen met de zwaar bewerkte zwart-wit foto maar weer eens inloggen op de computer. Laat ik hem maar weer eens praten met de vrolijkheid in eigen persoon.