donderdag 27 oktober 2011

Terug naar Sam's Town

De avond is al gevallen over het desolate landschap wanneer we aankomen in het stadje waar de wegen bestaan uit zand en kiezelsteentjes en de plaatsing van de gebouwen voor het verloop van de straten zorgt. Het is dat ik weet dat hier het plaatsje te vinden is, een leek zou het niet opmerken door de weinige verlichting. Daarmee staat het in schril contrast met de zuidelijker gelegen stad. Zelfs vanaf hier, mijlenver noordelijker, tekent de gloed van neon en andere lichtbronnen zich af. Het is alsof de zon nog steeds doende is om onder te gaan. Maar de zon is allang onder, dat blijkt niet alleen uit de maan en de sterren die boven mij en mijn vrouwelijke metgezel staan.

Wanneer we het dorp betreden daalt er een neerslachtige sfeer over ons neer. Ik voelde het al aankomen hoe dichter wij het stadje naderden en ik denk ook dat het bij mijn roodharige geliefde het geval was. Het is eenzelfde gevoel als de vorige keer toen ik hier was, alleen mis ik de mensen die ik toen zag. Wellicht zijn ze hun huizen binnen getrokken, mits ze in het bezit waren geweest van een warm onderkomen, want koud is het deze heldere nacht. Al snel besluiten we dan ook maar het café op te zoeken en wellicht een overnachting als dat mogelijk is.

Bij binnenkomst valt mij gelijk het meisje achter de tap op, ze staat glazen te poetsen en bij ons binnentreden kijkt ze op en is haar blik weer smachtend richting mij, en vals naar mijn vriendin. De gitaar die ik toen mocht hebben van haar, nadat ik er mee gespeeld had op het podium hier in het café, hangt losjes over mijn schouder. Ik voel dat ze wil dat ik weer begin, maar de wind is gaan liggen en zegt mij niet wat ik moet doen. In plaats daarvan hoor ik een ergerlijke piep, al sinds het binnentreden van het stadje. De blauwe ogen branden zich in mij; iedere stap die ik zet, volgt zij en wanneer mijn vriendin met haar begint te praten, heeft zij er geen oren naar. Ik vertel mijn metgezel dat ik het wel zal regelen en dat ze maar een tafeltje moet uitzoeken. Met enige moeite weet ik een kamer te regelen, ondanks het onbehagen gevoel dat er onder mijn nuchtere kijk schuilgaat. Ik vrees voor het barmeisje en de gekke dingen die ze wel eens zou kunnen doen.

Op het moment dat ik mij omdraai en naar de wilde haren van mijn vriendin wil lopen, word ik geroepen. In een hoekje kijkt een man van mijn leeftijd vanonder zijn hoed naar mij. Een zwarte hoed, net zoals zijn colbert, overhemd, pantalon en stoffige schoenen. Naast hem staat een western gitaar, ook zwart. Hij komt mij bekend voor en nadat ik het tegen mijn vriendin gezegd heb dat ik een praatje met hem wil maken, neem ik plaats naast de man. In een Australisch accent vertelt hij mij dat hij me de vorige keer zag spelen en wat het deed met het stadje. Het begon te leven en het daaruit ontstane nieuwe leven was niet alleen maar positief. Zo zit de jongen met de grijze wollen sokken nu vast geroest in een donker hoekje van het café met verschillende lege glazen om zich heen. Ieder meisje probeerde hij te versieren, allen mislukten. Nu is hij niets meer van wat hij geweest is. Ik zie hem zitten met zijn sokken en ergens spijt het mij, maar terdege ben ik mij er ook van bewust dat hij er wellicht nog het meeste zelf schuld aanheeft. De man in het zwart zegt mij dat ik niet teveel aandacht aan hem moet schenken.

Wat wel positief is geweest door mijn daden: het spookachtige meisje is verdwenen met een jongen uit de stad van neon. Ze ontmoette hem en is daar gaan leven, al is het leven daar waarschijnlijk nog slechter dan hier. Volgens de man in het zwart is het licht wat wij hier zien alleen maar afkomstig van de buitenste ring van de stad, de rest is overwoekerd en vervallen. Dankzij de verhuizing van het meisje is de stad voor een korte tijd opgebloeid, totdat de dreiging uit het oosten kwam…