woensdag 6 april 2011

’t Boekje (deel vier)

Soms gaan dingen niet zoals gedroomd, gehoopt of gedacht, het is maar hoe je er tegenaan kijkt. Dat ik nu achter haar bruine haar en zwarte boekje aanhobbel, op eerst het festivalterrein en later de stad, heeft te maken met de onlangs afgespeelde tirade van mij. Aanleiding was, zoals zo vaak het geval is, niets. Scheldend, tierend en druk gebarend, zo stond ik daar in het kleine kamertje tegenover haar. Zij zat op de rand van het bed; haar gezicht en tranen begroef ze in haar zachte handen en de bruine haren vielen als gordijnen langs haar hoofd en handen. Het ijzersterk gespeelde toneelstuk verborg ze, spijtig genoeg gebeurde hier niets op de bühne.

Nu sjok ik erachteraan, met schuldgevoelens en heeft zij nog geen woord gezegd. Spijt heb ik, het gezegd heb ik, geaccepteerd is het nog niet door haar. De zon kon nog zo stralend schijnen en we mochten ons dan bevinden in deze prachtige stad van een voormalig Oostblokland, het had logischer wijs geen invloed op haar denkwijze en het versnelt accepteren van mijn verontschuldigingen. In een scheldkanonnade die ik nog nooit had gezien van haar smeet ze haar o zo geliefde zwarte boekje weg de menigte of de nabij gelegen rivier in.

De door haar zo geliefde rivier, daarin drijft nu wellicht haar ook zo geliefde zwarte boekje met het crèmekleurige papier (of door mij genoemde gebroken wit). Wellicht heeft iemand een ernstige hoofdwond opgelopen doordat het boekje niet in de rivier gevallen is. Beide keren doet het er niet toe. Dat ze haar boekje weggooit is geen signaal, geen teken, maar dat is zo. Onbegrijpelijk. Samen met dat bundeltje van papieren, is ook een deel van haar persoonlijkheid verdwenen. Vereeuwigd in ontelbare schrijfsessies, weggegooid door één beweging. Onbeschrijfelijk, in de negatieve zin van het woord.

Ondertussen pakt in de stad een jongen met blonde krulletjes tussen de menigte een vertrapt zwart boekje op. Zijn lichtblauwe ogen staren een keer naar de naam die staat geschreven in het boekje, dat zou de eigenaresse moeten zijn. Adres en alles staat erbij, hij zal het terugbrengen en de beloning in ontvangst nemen –  dat staat vast. Dat zweert hij op het kruisje dat om zijn nek hangt. Op de achtergrond struikelt een meisje met een zwarte bril onhandig door de menigte; ze voelt zich sinds lange tijd alleen, wellicht voor het eerst, maar zij weet precies bij wie ze terecht moet. Dat zweert ze op de verscheidene bandjes die om haar pols hangen.

Nu tuffen we door ons o zo deprimerende buurland, zelfs het busje verandert hier niets aan en het slechte weer laat ons humeur en verstandshouding alleen maar verslechteren. Ik rij in één teug door naar haar woonplaats, zeg haar gedag met een dikke knuffel, wens haar een goedenacht in het Fries en ik spreek haar niet meer. Nooit meer.

Het is voorbij.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten